Uitspraak
VONNISIn de strafzaak met parketnummer 09-139732-17 tegen de verdachte:
geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , de [adres] .
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn ter zitting verschenen, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op 5 februari 2018.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Op 25 april 2016 vond op de Hoogeveenseweg te Hazerswoude-Dorp een ongeval plaats tussen een politievoertuig en een personenauto. De politieauto werd feitelijk bestuurd door agent [agent] , die op dat moment rijonderricht kreeg van verdachte. De officier van justitie stelt dat verdachte kan worden aangemerkt als juridisch bestuurder en voert daartoe het volgende aan. Als bestuurder van een voertuig wordt, op grond van artikel 1, lid 1, onder n van de Wegenverkeerswet 1994, aangemerkt degene die het motorrijtuig bestuurt of degene die, overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarde, wordt geacht het motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen. Artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 bepaalt (voor zover van belang) dat als bestuurder wordt aangemerkt:
Het verweer4. De verdediging onderschrijft het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het juridisch bestuurderschap. De verdediging voert verder aan dat sprake was van een situatie waarin rijonderricht gegeven werd en waarbij de cursist kort voor het ongeval al twee keer een soort ingreep had gehad. De verdediging stelt dat binnen een dergelijke situatie door verdachte niet letterlijk hoeft te worden gedicteerd hoe de cursist moest handelen. Verdachte heeft de cursist de instructie gegeven om heel voorzichtig weg te rijden terwijl verdachte zelf met zijn voet boven het rempedaal zat, zodat verdachte daarmee voldoende zorg heeft betracht. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het rijden in een opvallend politievoertuig geen hinder kan veroorzaken in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeers-wet 1994 (WVW). Verder stelt de verdediging dat de hoge snelheid en het feit dat het zicht werd geblokkeerd door een vrachtwagen in dit geval geen hinder konden veroorzaken in de zin van artikel 5 WVW. Ingevolge de Memorie van Toelichting bij artikel 5 WVW hoeft niet iedere vorm van verkeershinder te worden afgehandeld in het strafrecht, aldus de verdediging.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij stelt de verdediging zich op het standpunt dat zich in het dossier geen ondertekende vordering bevindt. De verdediging verzoekt daarom om geen beslissing te nemen over de vordering benadeelde partij.
De beoordeling
- de (T-)kruising van voornoemde weg is genaderd en opgereden en op die kruising is gaan keren, terwijl het zicht op het overige verkeer ernstig werd belemmerd door een zich op die kruising bevindende vrachtauto en (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een bestuurder van een auto tengevolge waarvan hij met zijn auto in botsing is gekomen met die (andere) auto waardoor een ander te weten [slachtoffer] letsel heeft bekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;