ECLI:NL:RBDHA:2018:2838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
NL18.4103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een alleenstaande man van Egyptische nationaliteit tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 14 december 2017 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat hij eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had gedaan. Duitsland had ingestemd met de terugname van eiser.

Tijdens de zitting op 8 maart 2018, waar eiser en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser vreesde dat hij in Duitsland een openstaande gevangenisstraf moest uitzitten en dat hij bovendien zou worden uitgezet naar Egypte. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had aangegeven dat deze vrees geen aanleiding gaf om de behandeling van de asielaanvraag over te nemen. De rechtbank concludeerde dat de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van de asielaanvraag onverlet bleef, en dat er geen aanwijzingen waren dat Duitsland zijn internationale verplichtingen jegens eiser niet zou nakomen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen één week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.4103
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.4104, plaatsgevonden op 8 maart 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is een alleenstaande man van Egyptische nationaliteit. Hij heeft op 14 december 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Duitsland een verzoek heeft gedaan om internationale bescherming. Duitsland heeft ingestemd met terugname van eiser.
2. Verweerder heeft in eisers verklaringen dat hij vreest in Duitsland nog een openstaande gevangenisstraf te moeten uitzitten en dat hij daarnaast uitgezet kan worden naar Egypte, geen aanleiding gezien om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat een en ander de verantwoordelijkheid van Duitsland onverlet laat. Mede gelet op het claimakkoord moet worden aangenomen dat het verzoek om internationale bescherming in Duitsland zal worden behandeld met inachtneming van de communautaire asielrichtlijnen. De enkele omstandigheid dat dit niet met zoveel woorden is vastgelegd in het claimakkoord is geen reden om hieraan te twijfelen. Er is niet gebleken van aanwijzingen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen jegens eiser niet na zal komen. Eiser heeft zijn vrees ook niet verder onderbouwd.
3. Nu verweerder voldoende gemotiveerd is ingegaan op hetgeen door en namens eiser eerder naar voren is gebracht en de gronden van beroep overigens alleen een herhaling daarvan vormen, kan het beroep niet slagen.
4. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.