ECLI:NL:RBDHA:2018:2795
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Armeense eisers wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in de bodemzaak betreffende de asielaanvragen van een echtpaar en hun (schoon)moeder, allen van Armeense nationaliteit. De aanvragen, ingediend op 5 februari 2018, werden door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere asielaanvragen van de eisers in 2015 als kennelijk ongegrond zijn afgewezen, waarbij het relaas van eiser over problemen met de Armeense autoriteiten ongeloofwaardig werd bevonden. De huidige aanvragen zijn gebaseerd op nieuwe verklaringen en een internetartikel, maar de rechtbank oordeelde dat deze elementen niet als nieuw konden worden aangemerkt, aangezien het internetartikel al in de eerdere procedure was ingediend en de verklaringen van eiser niet substantieel genoeg waren om als nieuw bewijs te dienen.
Tijdens de zitting op 1 maart 2018 zijn de eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd waarom hij in de eerdere procedure niet alle relevante informatie heeft verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de aanvragen niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.