ECLI:NL:RBDHA:2018:2795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
NL18.2762, NL18.2764 en NL18.2766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Armeense eisers wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in de bodemzaak betreffende de asielaanvragen van een echtpaar en hun (schoon)moeder, allen van Armeense nationaliteit. De aanvragen, ingediend op 5 februari 2018, werden door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere asielaanvragen van de eisers in 2015 als kennelijk ongegrond zijn afgewezen, waarbij het relaas van eiser over problemen met de Armeense autoriteiten ongeloofwaardig werd bevonden. De huidige aanvragen zijn gebaseerd op nieuwe verklaringen en een internetartikel, maar de rechtbank oordeelde dat deze elementen niet als nieuw konden worden aangemerkt, aangezien het internetartikel al in de eerdere procedure was ingediend en de verklaringen van eiser niet substantieel genoeg waren om als nieuw bewijs te dienen.

Tijdens de zitting op 1 maart 2018 zijn de eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd waarom hij in de eerdere procedure niet alle relevante informatie heeft verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de aanvragen niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.2762, NL18.2764 en NL18.2766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2018 in de zaken tussen

[eiser] (eiser),

[eiseres 1](eiseres 1) en
[eiseres 2](eiseres 2), hierna te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. drs. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 7 februari 2018 (bestreden besluiten) heeft verweerder de opvolgende aanvragen van eisers van 5 februari 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De openbare, gelijktijdige behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Eiser en eiseres 2 zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn een echtpaar en hun (schoon)moeder, geboren op respectievelijk [geboortedatum], [geboortedatum] en [geboortedatum]. Allen hebben de Armeense nationaliteit. Hun asielaanvragen uit 2015 zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is het relaas van eiser over zijn problemen met de autoriteiten van Armenië ongeloofwaardig bevonden. De aanvragen van zijn echtgenote en zijn moeder hadden een afhankelijk karakter. De afwijzing van de asielaanvragen staat in rechte vast.
2. Ter onderbouwing van de huidige, opvolgende aanvragen heeft eiser in eerste instantie twee schriftelijke verklaringen en een internetartikel overgelegd.
3. Niet in geschil is dat het internetartikel reeds is betrokken in de vorige procedure, en om die reden door verweerder terecht niet is aanvaard als novum.
Verweerder heeft verder gewezen op de conclusie van Bureau Documenten dat zij geen uitspraak kunnen doen over de authenticiteit van de beide schriftelijke verklaringen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het aan eisers is om de authenticiteit van de door hen overgelegde documenten aannemelijk te maken. Met de enkele toelichting dat de documenten zijn verkregen van een advocaat in Armenië, zijn eisers daarin niet geslaagd. Nu de authenticiteit van de overgelegde schriftelijke verklaringen niet is vastgesteld, kunnen deze documenten niet dienen als van nieuwe elementen of bevindingen.
Bij de zienswijze zijn daarnaast nog twee internetartikelen overgelegd over een moordaanslag. Nu deze artikelen geen betrekking hebben op eiser, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat ook deze documenten geen nieuwe elementen of bevindingen zijn.
4. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat eisers verklaringen tijdens het gehoor opvolgende aanvraag evenmin kunnen worden aangemerkt als novum, omdat eiser de problemen die hij thans stelt te hebben, al in de eerdere procedure naar voren had kunnen brengen en hij geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij dat achterwege heeft gelaten.
Hierbij is van belang dat eiser stelt problemen te hebben met een criminele bende, omdat hij wordt genoemd als verdachte in een moordzaak. Deze laatste omstandigheid wordt genoemd in het internetartikel dat eiser al in de vorige procedure heeft overgelegd. De rechtbank heeft toen vastgesteld dat eiser heeft verzuimd om het verband tussen het internetartikel en het relaas duidelijk te maken. In het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser hiervoor als reden genoemd dat zijn advocaat hem toen niet om een toelichting van het internetartikel heeft gevraagd. Deze verklaring gaat eraan voorbij dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om in de eerste procedure zo volledig mogelijk te verklaren. Het gestelde in beroep dat eiser ‘nog steeds gezocht wordt in Armenië’ en dat ‘deze problematiek’ al in de eerste procedure door eisers is besproken, gaat eraan voorbij dat eiser het internetartikel toen juist niet heeft toegelicht. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat eiser in de zienswijze niet heeft gereageerd op deze tegenwerping. De stelling van eiser eerst ter zitting dat hij pas in een later stadium problemen heeft gekregen met de criminele bende is, ook in het licht van het eerdere zwijgen van eiser, niet aannemelijk geworden.
5. Verweerder heeft, gezien het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen, de aanvragen terecht niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.
de griffier is niet in de gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.