ECLI:NL:RBDHA:2018:2775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
C/09/536487 / HA ZA 17-782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening door de gemeente Pijnacker-Nootdorp met betrekking tot onteigening van percelen en de beoordeling van de onderhandelingen conform artikel 17 Onteigeningswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de vervroegde onteigening van percelen door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De gemeente had de onteigening aangevraagd op basis van artikel 17 van de Onteigeningswet, dat vereist dat de onteigenende partij eerst probeert om het onteigeningsobject minnelijk te verwerven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente voldoende pogingen heeft ondernomen om tot een minnelijke oplossing te komen, ondanks de bezwaren van de gedaagden, die stelden dat de gemeente niet zorgvuldig had gehandeld en onvoldoende had onderhandeld over de voorwaarden van de onteigening.

De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagden, waaronder de kritiek op de hoogte van de aangeboden schadeloosstelling en de planning van de werkzaamheden, overwogen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met artikel 17 Ow, omdat zij serieuze pogingen heeft gedaan om tot overeenstemming te komen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de dagvaarding niet prematuur was, aangezien de procedures voor vervroegde plaatsopname en vervroegde onteigening gelijktijdig konden worden ingediend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vervroegde onteigening uitgesproken en het voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 1.115.700,-, waarvan een deel aan de Rabobank c.s. moet worden betaald. De rechtbank heeft de deskundigen verzocht om een tijdpad voor het deskundigenonderzoek te presenteren, zodat de schadeloosstelling kan worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de onderhandelingsplicht in onteigeningsprocedures en de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig te handelen bij het verwerven van onroerend goed.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/536487 / HA ZA 17-782
Vonnis van 7 maart 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE PIJNACKER-NOOTDORP,
zetelende te Pijnacker,
eiseres,
advocaat mr. W.J.E. van der Werf te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.W.J. de Groot te Breda,
en
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Delft,
2. de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Utrecht,
interveniënten,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk.
Partijen worden hierna respectievelijk de gemeente, [gedaagde sub 1 c.s.] (aangeduid in mannelijk enkelvoud) en Rabobank c.s. (aangeduid in vrouwelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 september 2017 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van 29 januari 2018 van de zijde van de gemeente, met producties 14 t/m 28;
  • de pleitaantekeningen van de zijde van de gemeente;
  • de pleitaantekeningen van de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.]
1.2.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht bij pleidooi van 6 februari 2018.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De beoordeling in de hoofdzaak

2.1.
De rechtbank verwijst naar hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en blijft daarbij voor zover uit het hierna volgende niet anders blijkt.
2.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Artikel 17 Onteigeningswet
2.3.
In onderhavige zaak is onder meer in geschil of de gemeente heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 17 Onteigeningswet (hierna: Ow). Dit artikel schrijft de onteigenende partij gebiedend voor te trachten hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR) dient serieus te zijn onderhandeld, opdat recht wordt gedaan aan de strekking van dit artikel dat is gericht op het zo mogelijk vermijden van een rechtsgeding. De onderhandelingsplicht ziet op de periode tussen het Koninklijk Besluit (hierna: het KB) en het uitbrengen van de dagvaarding. Bij beantwoording van de vraag of de onteigenende partij heeft voldaan aan de eisen die aan de minnelijke onderhandeling worden gesteld, mag mede acht worden geslagen op de pogingen voorafgaand aan het KB.
2.4.
[gedaagde sub 1 c.s.] stelt zich op het standpunt dat de gemeente onvoldoende moeite heeft gedaan om het ter onteigening aangewezene bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. In zijn algemeenheid stelt [gedaagde sub 1 c.s.] dat de gemeente in de periode dat zij met [gedaagde sub 1 c.s.] in gesprek is geweest over de onteigening, onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Naast kritiek op de hoogte van de aangeboden schadeloosstelling, uit [gedaagde sub 1 c.s.] voorts specifiek kritiek op het ontbreken van afspraken over de bereikbaarheid van het overblijvende, de afwatering en de planning van de (sloop)werkzaamheden. Deze onderwerpen zijn cruciaal in het kader van de overdracht en dienen onderwerp te zijn van serieuze onderhandeling als bedoeld in artikel 17 Ow. Een groot punt van zorg voor [gedaagde sub 1 c.s.] is voorts de planning van de werkzaamheden, nu in de kas die deels op het te onteigenen perceel is gesitueerd, een bedrijf wordt geëxploiteerd. Het is [gedaagde sub 1 c.s.] volstrekt onduidelijk hoe de afbraak van de kas zal verlopen, hetgeen tot onzekerheid leidt. Het zit [gedaagde sub 1 c.s.] zeer dwars dat de gemeente heeft gezegd dat na de onteigening gewoon de sloophamer in de kassen gaat. Door het doen van biedingen op het geheel en op het te onteigenen deel heeft de gemeente [gedaagde sub 1 c.s.] bovendien voor een gedwongen keus gezet. Tot slot is de gemeente gaan dagvaarden zonder overleg over een in zijn opdracht uitgevoerde contra-expertise, die in juni 2017 gereed was.
2.5.
De gemeente betwist dat zij niet voldaan heeft aan het onderhandelingsvereiste van artikel 17 Ow.
2.6.
De rechtbank stelt het volgende vast. Kort voor het KB, op 9 maart 2017, heeft de gemeente een bod aan [gedaagde sub 1 c.s.] gedaan. Het KB dateert vervolgens van 23 maart 2017. Partijen zijn daarna met elkaar in contact getreden en hebben op 26 april 2017 een overleg gevoerd met elkaar. Tijdens dit overleg is het bod van de gemeente niet inhoudelijk besproken omdat [gedaagde sub 1 c.s.] nog opdracht had gegeven voor de contra-expertise, die op dat moment nog niet gereed was. Op 30 mei 2017 heeft de gemeente haar bod herhaald. Op 13 juni 2017 heeft [gedaagde sub 1 c.s.] een tegenbod gedaan op basis van de in zijn opdracht uitgevoerde contra-expertise. Deze was echter niet bij de brief van 13 juni 2017 gevoegd en is pas later beschikbaar gekomen. Vervolgens heeft de gemeente op 10 juli 2017 de dagvaarding aan [gedaagde sub 1 c.s.] betekend. Op de stukken en correspondentie van na de dagvaarding zal de rechtbank in haar beoordeling van de onderhandelingen geen acht slaan, nu deze niet vallen binnen de reikwijdte van artikel 17 Ow. Dit brengt mee dat de brief van de gemeente van 9 november 2017 en alle daaruit voortvloeiende standpunten en twistpunten tussen partijen buiten beschouwing blijven bij de beoordeling of is voldaan aan artikel 17 Ow.
2.7.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Het algemene bezwaar van [gedaagde sub 1 c.s.] dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld, lijkt zich te richten op de omstandigheid dat voor [gedaagde sub 1 c.s.] nog steeds veel onduidelijkheid bestaat over wat gaat gebeuren met de kassen op het overblijvende deel op het moment dat het te onteigenen deel van zijn perceel is onteigend. Hij lijkt van mening dat pas tot onteigening kan worden overgegaan op het moment dat hierover wel duidelijkheid bestaat, althans op het moment dat hierover voldoende overleg is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de onzekerheid waarin [gedaagde sub 1 c.s.] verkeert een vervelend gevolg is van deze onteigeningsprocedure, maar dat de discussie over wat gaat gebeuren met de kassen van [gedaagde sub 1 c.s.] met name onderdeel uitmaakt van de discussie over de schadeloosstelling en niet, althans niet zwaar, meeweegt bij het oordeel of is voldaan aan het gestelde in artikel 17 Ow.
2.8.
Met de Kroon is de rechtbank voorts van oordeel dat de bereikbaarheid van het overblijvende door middel van de door de gemeente toegezegde verbreding van het fietspad ter plaatse voldoende is gewaarborgd. In het licht van de toezegging van de gemeente in haar bod van 9 maart 2017 dat het overblijvende gedeelte van perceel 2633 zal worden ontsloten naar de Hoogseweg kan [gedaagde sub 1 c.s.] niet gevolgd worden in zijn standpunt dat de gemeente geen concreet aanbod heeft gedaan en op dit punt onvoldoende invulling heeft gegeven aan artikel 17 Ow.
2.9.
Voor wat betreft de afwatering heeft de gemeente met het bieden van twee alternatieven (het doortrekken van een watergang voor een waterverbinding tussen de Oostelijke Randweg en de Hoogseweg dan wel een alternatieve waterverbinding via een duiker langs de Hoogseweg) voldoende inzicht en zekerheid gegeven in/over de toekomstige situatie. Ten aanzien van de gestelde noodzaak van een onderhoudsstrook van 4 meter langs de watergang westelijk van de Oostelijke Randweg heeft [gedaagde sub 1 c.s.] , gelet op het gemotiveerde verweer van de gemeente dat geen sprake is van een regel die [gedaagde sub 1 c.s.] juridisch bindt en dat terzake praktische afspraken kunnen worden gemaakt, evenmin afdoende onderbouwd dat de gemeente op dit punt onvoldoende invulling heeft gegeven aan artikel 17 Ow.
2.10.
Ten aanzien van de planning van de afbraak van de kassen stelt de rechtbank het volgende vast. De gemeente heeft op 9 maart 2017 een bod uitgebracht op de te onteigenen gronden, welk bod onderbouwd was met het rapport van [X] over de aanpassingskosten van het kassencomplex. Daarnaast heeft de gemeente een bod uitgebracht op het geheel, bij acceptatie van welk bod aanpassing van de kassen niet aan de orde is. [gedaagde sub 1 c.s.] heeft eerst bij brief van 13 juni 2017 inhoudelijk op het aanbod van de gemeente gereageerd. Het kan de gemeente nu niet verweten worden dat voor 13 juni 2017 geen afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van een mogelijke aanpassing van overblijvende kassen omdat nog niet zeker was of de kassen op het overblijvende zouden blijven staan. Uit het tegenbod van [gedaagde sub 1 c.s.] van 13 juni 2017 blijkt vervolgens dat de voorstellen van partijen - zeker ook op het punt van de aanpassingskosten van het overblijvende - heel ver uit elkaar lagen. Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat - onder die omstandigheden - op dat moment de noodzaak ontbrak om uitvoeringsdetails te bespreken in het kader van minnelijk overleg. Ook op dit punt heeft de gemeente niet in strijd met artikel 17 Ow gehandeld. Dit neemt niet weg dat partijen afspraken zullen moeten maken over de planning van de afbraak, hetgeen echter pas mogelijk is vanaf het moment dat de wijze van schadeloosstelling tussen partijen vaststaat.
2.11.
Ten aanzien van de onderhandelingen als geheel overwoog de Kroon als volgt: “[…]
Gelet op het bovenstaande zijn Wij van oordeel dat verzoeker ten opzichte van reclamanten voldoende, doch vruchteloos gebleken pogingen heeft ondernomen om tot een minnelijke oplossing te komen[…]”. De rechtbank ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De gemeente heeft met deskundigenrapporten onderbouwde biedingen gedaan, voor de ter onteigening aangewezen perceelsgedeelten als ook voor verwerving van het geheel, waarmee zij naar het oordeel van de rechtbank blijk heeft gegeven van serieuze pogingen om tot minnelijke overeenstemming te komen. Dat partijen het over de hoogte van de schadeloosstelling niet eens konden worden, doet daar niet aan af. De rechtbank volgt [gedaagde sub 1 c.s.] dan ook niet in de stelling dat er in dat opzicht sprake was van een gedwongen keus. Gezien de lange voorgeschiedenis van de onderhandelingen, het verloop van de verdere onderhandelingen na het KB en de grote verschillen tussen vraag en aanbod is de rechtbank van oordeel dat de gemeente heeft voldaan aan de vereisten die worden gesteld aan de onderhandelingen zoals bedoeld in artikel 17 Ow.
Dagvaarding prematuur?
2.12.
[gedaagde sub 1 c.s.] stelt zich daarnaast op het standpunt dat de vordering tot vervroegde onteigening aan de gemeente moet worden ontzegd omdat de gemeente niet heeft gewacht met dagvaarden tot na de vervroegde opname. Deze handelswijze van de gemeente is strijdig met de Onteigeningswet, aldus [gedaagde sub 1 c.s.] , waardoor de gemeente niet-ontvankelijk is in haar vordering, dan wel deze vordering aan haar dient te worden ontzegd. [gedaagde sub 1 c.s.] verwijst naar de parlementaire geschiedenis en artikel 54f Ow.
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat het vrijwel gelijktijdig aanhangig maken van de procedure tot vervroegde plaatsopneming (artikel 54a Ow) en vervroegde onteigening (artikel 54f Ow), zoals in deze onteigening is gebeurd, niet in strijd komt met de Onteigeningswet. Uit de wet kan niet worden opgemaakt dat vereist is dat de vervroegde plaatsopname, als ook het uitbrengen van een mogelijk voorlopig deskundigenoordeel als bedoeld in artikel 54e Ow, moeten hebben plaatsgevonden voordat kan worden overgegaan tot dagvaarding op grond van artikel 54f Ow. Dit volgt evenmin uit de door [gedaagde sub 1 c.s.] geciteerde parlementaire geschiedenis. Wel volgt daaruit dat een samenloop van de procedures is toegestaan. Beide procedures zijn in de eerste plaats gericht op het bespoedigen van het proces. Het zou haaks staan op het doel van versnelling wanneer vereist zou zijn dat met dagvaarden wordt gewacht totdat de vervroegde plaatsopname heeft plaatsgevonden. Overigens heeft [gedaagde sub 1 c.s.] ook niet inzichtelijk gemaakt dat hij geschaad is door het gelijktijdig aanhangig maken van beide procedures.
Schade
2.14.
Ter zitting heeft [gedaagde sub 1 c.s.] bepleit dat hij schadeloos moet worden gesteld voor de schade die aan het overblijvende ontstaat en dat de onteigenende partij niet het recht heeft om schade toe te brengen aan het overblijvende. De rechtbank overweegt dat deze opmerkingen in hun algemeenheid juist zijn, maar thuis horen in het schadeloosstellingsdebat. Om die reden zal daar niet verder op in worden gegaan in dit vonnis. Dit te meer omdat thans nog niet duidelijk is of - en zo ja, in welke omvang - dergelijke schade zal ontstaan.
2.15.
Ter zitting heeft de gemeente voortgezet gebruik voor een redelijke termijn aangeboden aan [gedaagde sub 1 c.s.] Op verzoek van de gemeente neemt de rechtbank dit aanbod op in de overwegingen van dit vonnis.
Vervroegde onteigening
2.16.
De rechtbank is van oordeel dat alle op straffe van nietigheid voorgeschreven wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. De vordering van de gemeente tot vervroegde onteigening is dan ook toewijsbaar.
2.17.
Aangezien [gedaagde sub 1 c.s.] de aangeboden schadeloosstelling heeft verworpen, zal de rechtbank het voorschot op de schadeloosstelling bepalen op 100% van het aangeboden bedrag, te weten op € 1.115.700,-, zoals verzocht door de gemeente. Dit betekent dat zekerheidstelling als bedoeld artikel 54i lid 4 Ow achterwege kan blijven.
Vordering van de Rabobank c.s.
2.18.
Rabobank c.s. heeft bij haar conclusie van eis in tussenkomst gevorderd dat zij recht heeft op een bedrag van € 865.000,-, zijnde het bedrag van de nog openstaande hypothecaire lening, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf dit vonnis en kosten. De rechtbank is van oordeel dat Rabobank c.s. op grond van artikel 43 Ow recht heeft op een voorschot op de schadeloosstelling, voor zover dat betrekking heeft op de zaaksvervanging. De gemeente heeft van het totaal door haar aangeboden bedrag van € 1.115.700,- aan schadeloosstelling een bedrag van € 775.000,- aangeboden terzake van de waarde van het onteigende en de waardevermindering van het overblijvende (het resterende bedrag van € 345.700 is aangeboden uit hoofde van bijkomende schade). De rechtbank zal de vordering van Rabobank c.s. voor dit bedrag van € 775.000 ter zake de waarde van het onteigende en de waardevermindering van het overblijvende toewijzen. Voor wat betreft het meer gevorderde zal de rechtbank haar beslissing aanhouden totdat het bedrag van de aan [gedaagde sub 1 c.s.] te betalen schadeloosstelling definitief wordt vastgesteld.
Verder procesverloop
2.19.
Nu [gedaagde sub 1 c.s.] het aan hem gedane aanbod niet heeft aanvaard, dient de rechtbank zich ingevolge artikel 54j Ow te laten voorlichten door deskundigen ter begroting van de aan [gedaagde sub 1 c.s.] toekomende schadeloosstelling. Bij beschikking van 10 augustus 2017 (zaaknummer / rekestnummer: C/09/535722 / HA RK 17-343) heeft de rechtbank een commissie van deskundigen en een rechter-commissaris benoemd. De plaatsopneming heeft op 23 oktober 2017 plaatsgevonden en heeft betrekking gehad op hetzelfde in de dagvaarding ter onteigening aangewezen goed. Van deze plaatsopneming is proces-verbaal opgemaakt, waarin het verdere verloop van de procedure is geschetst. De in het proces-verbaal bepaalde termijnen zijn echter verstreken zonder dat een conceptrapport is uitgebracht. De rechtbank zal daarom de deskundigen verzoeken om, zodra dit mogelijk is, een voorstel voor een tijdpad van het deskundigenonderzoek van conceptrapport tot en met het definitieve rapport aan de rechtbank te doen toekomen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
spreekt vervroegd de onteigening uit ten name en ten behoeve van de gemeente van:
  • een gedeelte groot 01.64.70 van het perceel kadastraal bekend gemeente Pijnacker-Nootdorp, sectie B, nummer 2633, in totaal groot 02.99.43 ha (grondplannummer 11)
  • het perceel kadastraal bekend gemeente Pijnacker-Nootdorp, sectie B, nummer 2373, in totaal groot 00.10.55 hectare (grondplannummer 13);
gelegen nabij het adres Hoogseweg 19 te Pijnacker, vrij van alle lasten en rechten;
3.2.
stelt het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde sub 1 c.s.] vast op € 1.115.700,-, waarvan een bedrag van € 775.000,- door de gemeente rechtstreeks aan Rabobank c.s. betaald dient te worden;
3.3.
bepaalt dat ten aanzien van [gedaagde sub 1 c.s.] geen nadere zekerheid behoeft te worden gesteld voor de voldoening van de aan hem verschuldigde schadeloosstelling;
3.4.
verzoekt de deskundigen om, zodra dit mogelijk is, een voorstel voor een tijdpad van het deskundigenonderzoek van conceptrapport tot en met het definitieve rapport aan de rechtbank te doen toekomen;
3.5.
wijst het “AD Haagsche Courant” en “Telstar De Eendracht” aan als nieuws- en advertentieblad waarin de griffier van deze rechtbank de onder 3.1 vermelde beslissing bij uittreksel zal plaatsen;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes, mr. I.A.M. Kroft en mr. H.J. Suyver en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2184