ECLI:NL:RBDHA:2018:2744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
AWB 18/1321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang asielzoeker en vorstcoulance

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van de opvang van een Iraanse asielzoeker. Eiseres, geboren in 1973 en vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.W. Verbaas, had beroep ingesteld tegen de mededeling van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) dat haar opvang per 23 februari 2018 zou worden beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiseres op 10 mei 2017 was afgewezen en dat dit besluit in rechte vaststond. Eiseres had eerder een schorsing van de beëindiging van haar opvang verkregen, maar op 20 februari 2018 heeft het COA haar medegedeeld dat de geplande ontruiming vanwege vorstcoulance niet door zou gaan. Dit betekende dat eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van haar beroep, aangezien haar opvang niet op de aangekondigde datum zou eindigen. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 501,-. De uitspraak is openbaar gedaan door voorzieningenrechter mr. R. Raat, in aanwezigheid van griffier mr. M.F. van den Brink.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1321

uitspraak van de rechtbank van

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [datum] 1973,
v-nummer [nummer] ,
van Iraanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,

verweerder.

Procesverloop

Op 20 februari 2018 heeft verweerder eiseres mondeling medegedeeld dat haar opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 per 23 februari 2018 wordt beëindigd.
Eiseres heeft hier op 21 februari 2018 beroep tegen ingesteld.

Overwegingen

1. In artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, onder meer, bepaald dat de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek kan sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk ongegrond is.
2. De asielaanvraag van eiseres is door verweerder afgewezen op 10 mei 2017 en dit besluit staat in rechte vast.
3. Bij uitspraak van 6 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, de eerder op 9 oktober 2017 geplande beëindiging van de opvang geschorst tot vier weken nadat een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en verweerder op basis daarvan een nieuwe beslissing heeft genomen over de opvang van eiseres.
4. Op 20 februari 2018 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar opvang in het asielzoekerscentrum op 23 februari 2018 wordt beëindigd.
5. In reactie op het daartegen door eiseres ingediende beroep heeft verweerder de rechtbank bij faxbericht van 21 februari 2018 het volgende medegedeeld:
“Hierbij bevestig ik dat het COa vanaf heden geen bewoners zal ontruimen vanwege vorstcoulance. Vorstcoulance houdt in dat tijdens een periode van vorst in geheel Nederland geen bewoners zullen worden ontruimd. De geplande ontruiming van [eiseres] op 23 februari 2018 zal geen doorgang vinden. Als de periode van vorstcoulance eindigt zal de advocaat worden ingelicht zodat deze tijdig een spoedvovo kan indienen.”
6. Omdat in verweerders faxbericht van 21 februari 2018 staat dat ‘de geplande ontruiming van eiseres op 23 februari 2018 geen doorgang [zal] vinden
’,is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep. Door dit bericht staat namelijk vast dat haar opvang niet op 23 februari 2018 eindigt. Verweerder heeft geen concrete (andere) datum genoemd waarop beëindiging van de opvang zal plaatsvinden. Verweerder stelt expliciet dat ook haar gemachtigde tijdig over een eventuele toekomstige beëindiging van de opvang zal worden geïnformeerd. Bij deze stand van zaken heeft eiseres geen belang bij de beoordeling van haar beroep. Of inmiddels het medisch onderzoek heeft plaatsgevonden waartoe de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, verweerder bij uitspraak van 6 oktober 2017 heeft verplicht en zo nee, wat daarvan de reden is, zijn vragen die aan de orde kunnen komen bij een eventuele beëindiging van haar opvang en eventueel daartegen door haar in te stellen rechtsmiddelen.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat aanleiding bestaat om het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en stelt deze vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). De reden daarvoor is dat verweerder hangende het beroep heeft laten weten niet tot beëindiging van de opvang over te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor een bedrag van
€ 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.