Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 november 2017;
- de akte uitlating prejudiciële vragen van de zijde van Nationale-Nederlanden van 31 januari 2018;
- de akte van de zijde van [eiser] van 31 januari 2018.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Den Haag, heeft de rechtbank op 7 maart 2018 een vonnis gewezen in een bodemprocedure met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Gerretsen, heeft een geschil met de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. H.Th. Vos. De rechtbank heeft eerder op 15 november 2017 een tussenvonnis gewezen waarin zij voornemens was prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Beide partijen hebben ingestemd met het stellen van deze vragen, maar hebben ook wijzigingen in de vraagstelling voorgesteld.
De rechtbank heeft in het vonnis de vragen geformuleerd die aan de Hoge Raad worden voorgelegd. Deze vragen betreffen onder andere de criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij het vaststellen of een arbeidsongeschiktheidsverzekering door een verzekerde als consument wordt aangegaan, en de vraag of bepaalde polisvoorwaarden als oneerlijke bedingen kunnen worden aangemerkt in de zin van de Europese richtlijn 93/13/EEG. De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd over de bewijsrechtelijke status van rapportages die zijn opgesteld op basis van de polisvoorwaarden en de rol van deskundigen in dit proces.
De rechtbank heeft besloten om verdere beslissingen aan te houden in afwachting van de antwoorden van de Hoge Raad op de gestelde vragen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en markeert een belangrijke stap in de rechtsgang met betrekking tot de interpretatie van consumentenrechten in het kader van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.