ECLI:NL:RBDHA:2018:2728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
09/819194-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door insluiping in verpleeghuis, woning en ziekenhuis met gebruik van gestolen bankpassen en creditcard

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen door insluiping in een verpleeghuis, een woning en een ziekenhuis. De verdachte heeft niet alleen goederen gestolen, maar ook gebruik gemaakt van gestolen bankpassen en een creditcard om geld te pinnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een lange geschiedenis van soortgelijke misdrijven heeft, wat blijkt uit haar strafblad. Tijdens de zitting op 27 februari 2018 heeft de verdachte bekend en is er een vordering van de officier van justitie ingediend, waarin een gevangenisstraf van 18 maanden werd geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter besloten om een gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en elektronische controle middels GPS. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de slachtoffers, vooral in het geval van de diefstal uit het verpleeghuis. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door haar daden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om bedragen van € 387,00 en € 95,00 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van toezicht en behandeling voor de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819194-17
Datum uitspraak: 13 maart 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 februari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door verdachte en haar raadsman mr. B. van Elst, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(Incident 1, aangifte blz. 26)
zij in of omstreeks de periode van 9 november 2017 tot en met 10 november 2017
te [plaats] in/uit een kamer van verpleegtehuis [bedrijf] twee, althans
een portemonnee(s) met inhoud (waaronder een Rabo-bankpas) en/of een
geldbedrag van ongeveer 115 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
(Incident 1, aangifte blz. 26)
zij op of omstreeks 10 november 2017 te [plaats] met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening via een pintransactie in/uit een geldautomaat
heeft weggenomen (een) geldbedrag(en) van 20 euro en/of 18,90 euro, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Rabobank en/of [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat
weg te nemen geldbedrag onder haar bereik te hebben gebracht door middel van
een valse sleutel, namelijk met een Rabo-bankpas en pincode tot het gebruik
waarvan verdachte niet gerechtigd was;
3.
(Incident 2, aangifte blz. 54)
zij in of omstreeks de periode van 10 november 2017 tot en met 11 november
2017 te [plaats] in/uit een kamer van verpleegtehuis [bedrijf] een
geldbedrag van 20 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk
om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
(Incident 3, aangifte blz. 103)
zij op of omstreeks 10 juli 2017 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres] ,heeft
weggenomen een portemonnee met inhoud (waaronder een Rabo-bankpas en/of een
geldbedrag van ongeveer 95 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
5.
(Incident 3, aangifte blz. 103)
zij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 10 juli 2017 te [plaats]
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening door middel van
contactloos betalen in/uit een betaalautomaat van respectieveijk [bedrijf]
en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] heeft weggenomen respectievelijk (een) geldbedrag(en)
van 17,98 euro en/of 9,90 euro en/of 7,90 euro, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan Rabobank en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder
haar bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk een
Rabo-bankpas tot het gebruik waarvan verdachte niet gerechtigd was;
6.
(Incident 5, aangifte blz. 148)
zij op of omstreeks 7 september 2017 te [plaats] , gemeente
[plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een spreekkamer van het [bedrijf] heeft weggenomen
een portemonnee met inhoud (waaronder een creditcard), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
7.
(Incident 5, aangifte blz. 148)
zij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks7 september 2017 te
[plaats] (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een
[bedrijf] geldautomaat, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen (een)
geldbedrag(en) van (in totaal) 3.000 euro, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [bedrijf] en/of [slachtoffer] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
geldbedrag(en) onder haar bereik te hebben gebracht door middel van een valse
sleutel, namelijk met een creditcard en pincode tot het gebruik waarvan
verdachte niet gerechtigd was;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan diefstallen door insluiping in een verpleegtehuis, een woning en een ziekenhuis. Tevens wordt zij ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het pinnen met door haar bij die diefstallen weggenomen bankpassen en een credit card.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het haar onder 3 ten laste gelegde feit en wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de haar onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar onder 3 ten laste gelegde feit en dat de onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
Ten aanzien van feit 1, 2, 4, 5, 6, en 7
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder 1, 2, 4, 5, 6, en 7 bewezen zal verklaren heeft bekend tegenover de politie en deze bekentenis heeft herhaald ter zitting en door haar raadsman hiervoor geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
ten aanzien van feit 1 en 2:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2018;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 14 november 2017, blz.
26 – 28;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2017, blz. 31;
ten aanzien van feit 4 en 5:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2018;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 17 juli 2017, blz. 103 – 105;
ten aanzien van feit 6 en 7:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2018;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 9 september 2017, blz.
148 – 150.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
zij in de periode van 9 november 2017 tot en met 10 november 2017 te [plaats] uit een kamer van verpleegtehuis [bedrijf] twee portemonnees met inhoud (waaronder een Rabo-bankpas) en een geldbedrag van ongeveer 115 euro, toebehore
ndeaan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op 10 november 2017 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening via een pintransactie heeft weggenomen geldbedragen van 20 euro en 18,90 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , zulks na die weg te nemen geldbedrag
enonder haar bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk met een Rabo-bankpas tot het gebruik waarvan verdachte niet gerechtigd was;
4.
zij op 10 juli 2017 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (waaronder een Rabo-bankpas en een geldbedrag van ongeveer 95 euro) toebehorende aan [slachtoffer] ;
5.
zij op 10 juli 2017 te [plaats] (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening door middel van contactloos betalen
bijrespectieve
lijk [bedrijf] en [bedrijf] en [bedrijf] heeft weggenomen respectievelijk geldbedragen van 17,98 euro en 9,90 euro en 7,90 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , zulks na die weg te nemen geldbedragen onder haar bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk een Rabo-bankpas tot het gebruik waarvan verdachte niet gerechtigd was;
6.
zij op 7 september 2017 te [plaats] , gemeente [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een spreekkamer van het [bedrijf] heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (waaronder een creditcard), toebehorende aan [slachtoffer] ;
7.
zij op 7 september 2017 te [plaats] (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een [bedrijf] geldautomaat, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen geldbedragen van (in totaal) 3.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , zulks na die weg te nemen geldbedragen onder haar bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk met een creditcard en pincode tot het gebruik waarvan verdachte niet gerechtigd was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod voor verpleeghuizen en een locatiegebod bij [bedrijf] , te ondersteunen door een enkelband, een en ander zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel goed bij verdachte passen, maar hij is het niet eens met de duur van de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nu die erop neer komt dat verdachte nog ongeveer acht maanden gedetineerd zou blijven, terwijl zij al geruime tijd in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstallen die zij heeft gepleegd door insluipingen in een verpleeghuis, een woning en een ziekenhuis. Bovendien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het pinnen met door haar bij die diefstallen weggenomen bankpassen en credit card. Zij heeft de benadeelden hierdoor schade en overlast bezorgd. Door die insluipingen in een woon- en werkomgeving heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Bovendien versterken deze feiten de bestaande maatschappelijke gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank neemt het verdachte met name kwalijk dat zij bij de diefstal uit een verpleeghuis een bejaard en kwetsbaar slachtoffer heeft gekozen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister ten name van verdachte d.d. 16 november 2017, waaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen is veroordeeld wegens soortgelijke misdrijven. Deze veroordelingen hebben haar er kennelijk niet van weerhouden zich thans wederom, terwijl zij in een proeftijd liep, schuldig te maken aan strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 14 februari 2018, opgemaakt door mevrouw A. Klinkers van GGZ Reclassering Limburg. Verdachte is langdurig bekend bij de reclassering. Reclasseringstoezichten en diverse hulpverleningsmodaliteiten (ambulante en klinische trajecten) in het kader van voorwaardelijke veroordelingen en (recent) de ISD-maatregel hebben geen verbetering bewerkstelligd. De kans op onttrekken aan de voorwaarden wordt als zeer hoog ingeschat. Verdachte heeft problemen op vrijwel alle leefgebieden. Vanaf haar jeugd komt verdachte in aanraking met politie en justitie en tot op heden gaat zij door met het veelvuldig plegen van (vermogens-) delicten. Het recidiverisico wordt door de reclassering dan ook als hoog ingeschat.
Hoewel geïndiceerd, is verdachte niet gemotiveerd voor een klinische opname. Verdachte geeft de voorkeur aan een ambulant behandeltraject. De focus van een toezicht zal zich, gelet op geringe succes van reclasseringsbegeleiding, richten op het uitvoeren van risicomanagement. De reclassering geeft de rechtbank in overweging om, gelet op het aanhoudende delictgedrag en de modus operandi van verdachte (vermogensdelicten plegen in o.a. verzorgingstehuizen), elektronische controle middels GPS op te leggen. Locatie-verboden en locatiegeboden kunnen een preventieve werking hebben.
De reclassering adviseert een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod, een locatiegebod en andere voorwaarden het gedrag betreffende, zoals urinecontroles.
De ernst van de feiten in combinatie met de eerdere veroordelingen van verdachte maakt dat naar het oordeel van de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Mede gelet op enerzijds de beperkte lijdensdruk die verdachte lijkt te ervaren bij een gevangenisstraf, nu een gevangenis naar eigen zeggen een vertrouwde omgeving voor haar is, en anderzijds het belang dat verdachte op korte termijn wordt behandeld voor haar problematiek teneinde recidive zoveel als mogelijk te voorkomen terwijl verdachte daarvoor thans gemotiveerd lijkt, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel lager is dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf bijzondere voorwaarden opleggen en hierbij het advies van de reclassering met betrekking tot de op te leggen bijzondere voorwaarden overnemen.
Alles overwegende, acht de rechtbank een straf van na te noemen duur passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 887,00.
7.1.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade tot een bedrag van € 387,00 en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige, immateriële deel.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 387,00, subsidiair 7 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen opmerkingen heeft over de vordering van de benadeelde partij, behalve dat hij het gevorderde bedrag van € 500 aan smartengeld aan de hoge kant vindt.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schadevergoeding, is door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 387,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 10 november 2017 is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige, immateriële gedeelte afwijzen, aangezien daartoe civielrechtelijk onvoldoende is gesteld en onderbouwd en het naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog stukken ter verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 387,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .
7.2
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 95,00.
7.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 95,00, subsidiair 1 dag hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen opmerkingen heeft over de vordering van de benadeelde partij.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 4 en 5 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 95,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 10 juli 2017 is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor de onder 4 en 5 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 95,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening,
ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 4:
diefstal;
ten aanzien van feit 5:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 6:
diefstal;
ten aanzien van feit 7:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12(
twaalf)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6(
zes)
maanden,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij SVG Reclassering Limburg op het [adres] , op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Forensisch Psychiatrische Polikliniek [bedrijf] of soortgelijke ambulante forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor haar gedrags- en verslavingsproblematiek;
- dat de veroordeelde voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich gedurende de proeftijd een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht.
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [bedrijf] of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt bij/binnen verzorgings-/bejaardentehuizen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- gedurende de proeftijd op door de reclassering bepaalde tijdstippen aanwezig is op/bij de instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang waar verdachte op grond van de bijzondere voorwaarden dient te verblijven, te weten [bedrijf] of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan urinecontroles, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan SVG Reclassering Limburg tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 387,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige deel af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 387,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 95,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 95,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. D.E. Alink, rechter,
mr. J. Holleman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017321951, van de politie eenheid Den Haag, district [plaats] , met bijlagen (doorgenummerd blz. 02 t/m 204).