ECLI:NL:RBDHA:2018:2689
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek en oplegging wrakingsverbod in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Belastingdienst, maar zijn verzoek om uitstel van de zitting werd afgewezen. De verzoeker, die in het buitenland verbleef, stelde dat de afwijzing van zijn uitstelverzoek een schending van zijn rechten betekende en dat dit de schijn van partijdigheid wekte. De wrakingskamer oordeelde echter dat de afwijzing van een uitstelverzoek een processuele beslissing is en in beginsel geen grond voor wraking oplevert. Enkel in uitzonderlijke gevallen, waarin de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer concludeerde dat de enkele omstandigheid dat het aanhoudingsverzoek niet is gehonoreerd, niet voldoende is voor een wraking. Bovendien werd vastgesteld dat het handelen van de verzoeker aanleiding gaf tot het opleggen van een wrakingsverbod, omdat hij het middel wraking oneigenlijk gebruikte om uitstel te bewerkstelligen. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek om wraking in de verzetszaak niet in behandeling wordt genomen en dat het proces in de verzetszaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.