ECLI:NL:RBDHA:2018:2689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
C/09/547816/ KG RK 18/198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek en oplegging wrakingsverbod in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Belastingdienst, maar zijn verzoek om uitstel van de zitting werd afgewezen. De verzoeker, die in het buitenland verbleef, stelde dat de afwijzing van zijn uitstelverzoek een schending van zijn rechten betekende en dat dit de schijn van partijdigheid wekte. De wrakingskamer oordeelde echter dat de afwijzing van een uitstelverzoek een processuele beslissing is en in beginsel geen grond voor wraking oplevert. Enkel in uitzonderlijke gevallen, waarin de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer concludeerde dat de enkele omstandigheid dat het aanhoudingsverzoek niet is gehonoreerd, niet voldoende is voor een wraking. Bovendien werd vastgesteld dat het handelen van de verzoeker aanleiding gaf tot het opleggen van een wrakingsverbod, omdat hij het middel wraking oneigenlijk gebruikte om uitstel te bewerkstelligen. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek om wraking in de verzetszaak niet in behandeling wordt genomen en dat het proces in de verzetszaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/11
zaak-/rekestnummer: C/09/547816 / KG RK 18/198
zaaknummer hoofdzaak: SGR AWB 17/5836
datum beschikking: 5 maart 2018
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak van:
[verzoeker], te [plaats], verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. E.I. Batelaan-Boomsma,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de bestuursrechter.
Belanghebbende in deze procedure is: de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen kantoor Haaglanden, hierna ook te noemen: de Belastingdienst.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
In de hoofdzaak heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank tegen een uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst. Dit beroepschrift is na afloop van de daarvoor geldende termijn door de rechtbank ontvangen. Nadat verzoeker een hersteltermijn is geboden waarin hij de gelegenheid heeft gekregen de reden van deze termijnoverschrijding te melden, heeft de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting niet-ontvankelijk verklaard. Door verzoeker is tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.2.
De verzetszitting stond gepland op 9 februari 2018. Bij brief van 15 januari 2018 is verzoeker voor deze zitting uitgenodigd.
1.3.
Bij brief van 1 februari 2018 heeft verzoeker verzocht om uitstel van de zitting omdat hij op de datum van de geplande zitting in het buitenland verblijft. Hierdoor kon hij niet ter zitting aanwezig zijn en evenmin de benodigde stukken opstellen.
1.4.
Bij brief van 2 februari 2018 is het verzoek om uitstel afgewezen.
1.5.
Bij brief van 6 februari 2018 heeft verzoeker een aanvullende motivering voor zijn verzoek om aanhouding toegezonden, met hierbij gevoegd het vliegticket waaruit blijkt dat hij op de datum van de zitting in Hong Kong verbleef. Hierbij heeft hij zijn verzoek tot uitstel herhaald. Op dit herhaalde verzoek is niet gereageerd door de bestuursrechter. Bij brief van 8 februari 2018 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend.
1.6.
De inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek is gepland op maandag 19 februari 2018. Verzoeker is bij uitnodigingsbrief van 12 februari 2018 hiervan in kennis gesteld.
1.7.
Bij brief van 16 februari 2018 heeft verzoeker verzocht om aanhouding van de wrakingszitting. Hierin geeft hij aan op 19 februari 2018 verhinderd te zijn vanwege meerdere werkzaamheden. Ook heeft hij geen verweer van de bestuursrechter ontvangen, waardoor hij zich niet op de zitting kan voorbereiden.
1.8.
Bij faxbericht van 16 februari 2018 heeft de wrakingskamer verzoeker laten weten geen aanleiding te zien de zaak (op voorhand) aan te houden. Daarbij is gevoegd de reeds op 14 februari 2018 aan verzoeker per post toegezonden schriftelijke reactie van de bestuursrechter.
1.9.
Bij faxbericht van 19 februari 2018 heeft verzoeker gereageerd op het faxbericht van de wrakingskamer van 16 februari 2018.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 19 februari 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Partijen zijn niet verschenen. De wrakingskamer heeft ook in de aanvullende reactie van verzoeker geen aanleiding gezien de behandeling aan te houden. Door verzoeker is immers in het geheel niet onderbouwd wat de werkzaamheden inhouden waardoor hij is verhinderd of waarom anderszins van hem in redelijkheid niet verwacht kan worden dat hij zich voor de wrakingszitting vrijmaakt. Zijn verzoek om aanhouding heeft de wrakingskamer dan ook afgewezen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek ligt ten grondslag dat de bestuursrechter het verzoek om uitstel van de verzetszitting ten onrechte heeft afgewezen. Verzoeker acht zich door deze gang van zaken geschaad in zijn belangen. Verzoeker stelt dat op grond van het vorenstaande tenminste de schijn van partijdigheid is gewekt.

4.Het standpunt van de bestuursrechter

De bestuursrechter berust niet in de wraking. Zij stelt zich op het standpunt dat de beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen een processuele beslissing is en daarmee geen grond voor wraking oplevert. Daarbij is het verzoek op grond van artikel 2.13, tweede lid, van het Procesreglement Bestuursrecht rechtbanken (niet KEI-zaken) beoordeeld en afgewezen omdat het niet zo spoedig mogelijk is ingediend. Dat verzoeker in het buitenland verbleef, maakt dit niet anders omdat hij zelf verantwoordelijk is voor het tijdig laten doorzenden van zijn post. Daarnaast vormt veelvuldig langdurig verblijf in het buitenland geen gewichtige reden voor aanhouding van de zaak, nu verzoeker een gemachtigde kan aanwijzen die hem ter zitting kan vertegenwoordigen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat de afwijzing van een verzoek om uitstel van een zitting moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de bestuursrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De enkele omstandigheid dat een gemotiveerd aanhoudingsverzoek door de rechter niet is gehonoreerd levert niet een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld op.
5.4.
Het wrakingsverzoek wordt dan ook afgewezen.

6.Wrakingsverbod

De wrakingskamer ziet in het handelen van verzoeker aanleiding om hem op grond van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb een wrakingsverbod op te leggen voor de verdere duur van de verzetszaak. Daarbij overweegt de wrakingskamer dat door verzoeker enkel gewraakt is om uitstel van de verzetszitting te bewerkstelligen. Door dit oneigenlijk gebruik van het middel wraking is sprake van misbruik van het recht. Om verder misbruik te voorkomen en de voortgang van de verzetszaak te bevorderen, legt de wrakingskamer aan verzoeker voor de verdere procedure een wrakingsverbod op. Een eventueel nieuw wrakingsverzoek wordt dan ook niet in behandeling genomen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de verzetszaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de verzetszaak niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Awb wordt toegezonden aan:
• de verzoeker,
• de belanghebbende en
• de bestuursrechter
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P. Verbeek, voorzitter, en mr. T.F. Hesselink en
mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Demoed-van Dongen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.