ECLI:NL:RBDHA:2018:2677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
C/09/547860/ KG RK 18-202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van wrakingsverzoek in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2018 een wrakingsverzoek van verzoeker beoordeeld. Verzoeker was verdacht van het beledigen van een verbalisant van de Politie Eenheid Den Haag. Tijdens de zitting op 1 februari 2018 verzocht verzoeker om twee verbalisanten als getuigen te horen, maar de politierechter heeft besloten dat verzoeker zijn vragen schriftelijk moest indienen. Op 8 februari 2018 heeft verzoeker de politierechter gewraakt, maar het verzoek werd pas zeven dagen later ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, omdat verzoeker tijdens de zitting en direct daarna de gelegenheid had om overleg te voeren met zijn juridisch adviseur over het indienen van een wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat het karakter van het wrakingsinstituut niet verdraagt met een tijdsverloop van zeven dagen, wat leidde tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/12
zaak-/rekestnummer: C/09/547860 / KG RK 18-202
parketnummer: 09/193826-17
datum beschikking: 5 maart 2018
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak van:
[verzoeker] ,
Wonende [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. P. van Essen, politierechter,
hierna ook te noemen: de politierechter
Belanghebbende in deze zaak is:
mr. J. Eelman,
officier van justitie in de strafzaak tegen verzoeker.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoeker wordt in de hoofdzaak ervan verdacht dat hij een verbalisant van de Politie Eenheid Den Haag tijdens de uitoefening van haar functie heeft beledigd.
1.2.
Ter zitting van de politierechter op 1 februari 2018 heeft verzoeker verzocht twee verbalisanten ter zitting als getuigen te horen. De politierechter heeft daarop aangenomen dat sprake is van een verdedigingsbelang en de zaak aangehouden voor het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal, waarbij verzoeker zijn vragen schriftelijk aan de verbalisanten kan doen toekomen. De stukken zijn hiervoor in handen gesteld van de officier van justitie.
1.3.
Bij brief van 8 februari 2018 heeft verzoeker de politierechter gewraakt. De politierechter wier wraking is verzocht heeft op 15 februari 2018 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 19 februari 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn verzoeker met zijn vader en een juridisch adviseur en de officier van justitie. De politierechter is, zoals vooraf is aangekondigd, niet verschenen.
2.2.
Het wrakingsverzoek is door verzoeker aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. De officier van justitie heeft het standpunt van het openbaar ministerie mondeling toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek ligt ten grondslag dat de politierechter anders dan verzoeker had verzocht, enkel schriftelijke vragen aan de verbalisanten heeft toegestaan. Door de door verzoeker verzochte getuigen niet ter zitting te willen horen, heeft de politierechter zich partijdig opgesteld. Hiermee wordt verzoeker een door het wetssysteem en het EVRM gegarandeerd recht onthouden. Voorts meent verzoeker dat de politierechter - met de uitspraak dat verbalisanten een proces-verbaal op ambtseed, dan wel ambtsbelofte opmaken en daarmee de waarheid spreken - zich partijdig heeft uitgelaten.

4.Het standpunt van de politierechter

De politierechter berust niet in de wraking. Zij heeft het verzoek tot het horen van de verbalisanten als getuigen toegewezen. Daarbij heeft de politierechter in de zaak van verzoeker geen aanleiding gezien om van de gebruikelijke gang van zaken bij het horen van verbalisanten, namelijk het beantwoorden van van te voren gestelde schriftelijke vragen in een aanvullend proces-verbaal, af te wijken.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek. Inhoudelijk stelt zij dat verzoeker heeft verzocht om twee verbalisanten als getuigen te horen. Dit is door de politierechter toewezen in de zin dat een aanvullend proces-verbaal zal worden opgemaakt aan de hand van verzoekers schriftelijke vragen. Anders dan verzoeker stelt, is het verzoek tot het horen van getuigen niet afgewezen.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De wrakingskamer ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het verzoek tot wraking tijdig is ingediend. Op grond van artikel 513, eerste lid, Sv. dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, bekend zijn geworden. Er zijn omstandigheden denkbaar die ertoe zouden kunnen nopen dat een wrakingsverzoek niet direct ter terechtzitting wordt ingediend, ook al zijn de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, reeds ter terechtzitting bekend geworden.
6.4.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Blijkens het proces-verbaal van de zitting, het wrakingsverzoek en de toelichting van verzoeker hierop tijdens de wrakingszitting, heeft ter zitting van de politierechter een flinke discussie plaatsgevonden over de vorm van het verzochte getuigenverhoor. Daarbij heeft verzoeker zich steeds op het standpunt gesteld dat hij de verbalisanten enkel ter zitting wenste te horen en dat hij het stellen van schriftelijke vragen onvoldoende vond en - blijkens het proces verbaal - daaraan ook niet wenste mee te werken. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker desgevraagd aangegeven dat hij al tijdens de zitting partijdigheid bij de politierechter heeft ervaren en dat hij dit ook direct na de zitting met zijn juridisch adviseur heeft besproken. Het heeft daarna door drukte met - onder andere - schoolactiviteiten nog een week geduurd voordat verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft ingediend. Nadat verzoeker ter zitting van de wrakingskamer overleg met zijn juridisch adviseur heeft gezocht, heeft hij zijn verklaring bijgesteld, in die zin dat het een week heeft geduurd voordat hij zijn wrakingsverzoek heeft ingediend, omdat zijn juridisch adviseur enige dagen in het buitenland was en daarnaast ook een familiezaak behandelde.
6.5.
De wrakingskamer acht het op zich voorstelbaar dat een negatieve ervaring op zitting ertoe kan leiden dat na de zitting kort overleg noodzakelijk is om (alsnog) een wrakingsverzoek in te dienen. Echter, nog daargelaten dat door verzoeker onvoldoende consistent is onderbouwd waarom in dit geval de verlate indiening noodzakelijk en dus verschoonbaar was, zijn de omstandigheden in deze zaak naar het oordeel van de wrakingskamer in elk geval niet dusdanig dat deze een tijdsverloop van zeven dagen van de datum van de zitting tot de datum van indiening van het wrakingsverzoek rechtvaardigen. Verzoekers juridisch adviseur was immers tijdens de zitting van de politierechter aanwezig en dus heeft verzoeker zowel tijdens de zitting als direct daarna de gelegenheid gehad overleg te voeren over een in te dienen wrakingsverzoek. Het karakter van het instituut wraking (dat immers is bedoeld om
onmiddellijkeen gesignaleerde partijdigheid dan wel de schijn daarvan aan de orde te kunnen stellen) verdraagt zich onder de genoemde omstandigheden dan ook niet met een tijdsverloop van zeven dagen.
6.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend zodat verzoeker niet in dit verzoek kan worden ontvangen. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, Sv wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de officier;
• de politierechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P. Verbeek, voorzitter, en mr. T.F. Hesselink en
mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Demoed-van Dongen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.