In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder]. [Verzoekster] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van ernstig en verwijtbaar handelen, na een incident van ongewenste intimiteiten waarbij [verweerder] een stagiaire heeft gezoend tegen haar wil. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding, maar oordeelde dat de eerdere officiële waarschuwing die aan [verweerder] was gegeven, een onvoorwaardelijk karakter had en dat er geen nieuwe feiten waren die de ontbinding konden rechtvaardigen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2018 zal worden ontbonden, maar dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding, aangezien er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen aan zijn zijde. De proceskosten zijn verdeeld, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige werkomgeving en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met incidenten van ongewenst gedrag.