ECLI:NL:RBDHA:2018:2629
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor Libische nationaliteit op basis van paspoortvereiste
Op 5 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door J.M.M. van Gils. De eiser had op 8 december 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, met als doel 'familieleven' op grond van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag werd op 2 februari 2017 afgewezen omdat de eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en geen geldig paspoort had overgelegd. De bezwaren van de eiser tegen deze afwijzing werden op 12 mei 2017 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 13 december 2017 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden had afgewezen, onder andere omdat de eiser niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste en geen geldige documenten had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onevenredige hardheid en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de eiser te horen voordat een beslissing werd genomen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de aanvraag voor de verblijfsvergunning terecht was afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 maart 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.