ECLI:NL:RBDHA:2018:2610
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Sleeswijk Visser-de Boer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visum kort verblijf familiebezoek, beroep gegrond
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf door eiseres, een Pakistaanse nationaliteit houdende vrouw, die haar zoon in Nederland wilde bezoeken. Eiseres had op 3 maart 2017 een aanvraag ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging, maar deze werd op 21 maart 2017 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 30 mei 2017 door verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 8 februari 2018 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiseres geen schriftelijke machtiging had gegeven aan haar gemachtigde, mr. A.A. van Harmelen, om het bezwaar in te dienen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien het voor verweerder duidelijk had moeten zijn dat eiseres zich had laten bijstaan door een advocaat. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1002,-, en het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.