Overwegingen
1. Eiser is rolstoelafhankelijk en woont vanaf 2012 op zijn huidige adres in een aangepaste woning. Eiser ontving in het berekeningsjaar 2013 huurtoeslag voor deze woning.
2. Per 1 juli 2014 is de huur van de woning verhoogd van € 652,85 naar € 715,87.
3. Over het berekeningsjaar 2014 is de huurtoeslag bij besluit van 7 augustus 2015 definitief vastgesteld op nihil, omdat het toetsingsinkomen van eiser te hoog was. Dit was een gevolg van het feit dat eiser in 2014 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd verplicht was een viertal pensioenuitkeringen af te kopen (hierna: het bijzonder inkomen). Eiser was in 2014 niet op de hoogte van het bestaan van de mogelijkheid om een verzoek in te dienen het bijzonder inkomen buiten beschouwing te laten voor de berekening van de huurtoeslag. Het gehele voorschot huurtoeslag 2014 ten bedrage van € 3.728 werd teruggevorderd.
4. Met dagtekening 27 december 2014 is aan eiser voor het berekeningsjaar 2015 een
voorschot huurtoeslag toegekend van € 4.101. Met dagtekening 21 augustus 2015 is het voorschot huurtoeslag 2015 herzien naar nihil.
5. Zodra eiser van deze mogelijkheid op de hoogte was heeft hij een ‘Verzoek bijzondere situatie huurtoeslag’ ingediend. Omdat dit verzoek te laat is ingediend, heeft verweerder het bij brief van 13 maart 2017 afgewezen. Een daartegen gericht bezwaar is bij besluit van 9 mei 2017 ongegrond verklaard.
6. Met dagtekening 3 maart 2017 is de huurtoeslag 2015 definitief vastgesteld op
nihil. Het bezwaar hiertegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
7. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
8. De rechtbank heeft om proceseconomische redenen het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of in het kader van een herzieningsaanvraag het bijzonder inkomen van eiser in 2014 alsnog buiten beschouwing kan worden gelaten, zodat eiser voor het berekeningsjaar 2015 in aanmerking kan komen voor huurtoeslag. Verweer heeft hierop het standpunt ingenomen dat de wet- en regelgeving dit niet toelaat.
9. In geschil is of de huurtoeslag 2015 terecht op nihil is vastgesteld, omdat eiser als gevolg van bijzonder inkomen in het berekeningsjaar 2014 geen huurtoeslag heeft ontvangen.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij over 2015 recht heeft op huurtoeslag, omdat
zijn toetsingsinkomen dat jaar weer beneden de daarvoor geldende grens uitkwam.
11. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden
Beoordeling van het geschil
12. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) wordt in
deze wet en de daarop rustende bepalingen onder rekenhuur verstaan: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd.
13. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht (tekst 2015),
wordt geen huurtoeslag toegekend als de rekenhuur hoger is dan € 710,68 per maand.
In het tweede lid van bovengenoemd artikel wordt, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Het eerste lid is niet van toepassing:
a. als sprake is van overschrijding van een daar genoemd bedrag omdat voorzieningen zijn aangebracht in en rond de woning, die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder, van diens partner of van een medebewoner;
c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.
14. De rechtbank overweegt als volgt.
15. Zoals uit de onder 13 weergegeven wettelijke bepalingen, die ook reeds voorkwamen in de Wet op de huursubsidie, blijkt heeft de wetgever met de hiervoor aangehaalde bepaling onder a. beoogd voor personen die aangewezen zijn op een zogenoemde aangepaste woning te voorkomen dat zij als gevolg van een overschrijding van de huurgrens geen aanspraak op een tegemoetkoming in de huurprijs kunnen maken.
Onder c. is een algemene regeling opgenomen voor gevallen waarin de huurtoeslag als een verworven recht blijft doorlopen, nadat de huur door verhoging de huurgrens overschrijdt.
16. In het geval van eiser is in de optiek van verweerder het probleem ontstaan, door het feit dat hij eenmalig een te hoog inkomen heeft gehad en hij om die reden geen beroep kan doen op de bepaling onder c., aangezien er in de maand direct voorafgaand aan de huurverhoging van 1 juli 2014 geen huurtoeslag is toegekend.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee heeft miskend dat eiser op grond van de bepaling onder a., als huurder van een aangepaste woning een bijzondere positie toekomt. Onweersproken staat vast dat eiser nog steeds is aangewezen op een aangepaste woning en als gevolg van de intrekking van de huurtoeslag in 2015 in ernstige financiële problemen is geraakt, omdat hij gelet op zijn inkomen in dit berekeningsjaar wel voor huurtoeslag in aanmerking komt, maar deze niet ontvangt. Niet valt in te zien dat de bepaling onder a. uitsluitend van toepassing is in een situatie waarin iemand verhuist naar een aangepaste woning die boven de huurgrens ligt, en toepassing mist in het geval van eiser waarin hij reeds in de aanpaste woning woont op het moment dat de huurgrens wordt overschreden. De ratio van de bepaling onder a. is immers dat het aanpassen van een woning geld kost en dat de voorzieningen op de beperkingen van de bewoner worden toegespitst en daarom in de regel niet bruikbaar zijn voor andere personen die op een aangepaste woning aangewezen zijn. Om te voorkomen dat vervolgens na verhuizing weer een andere woning aangepast moet worden, geldt als uitgangspunt dat personen die aangewezen zijn op een aangepaste woning zo lang mogelijk in hun aangepaste woning moeten kunnen blijven wonen.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.