ECLI:NL:RBDHA:2018:2503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de toelage onregelmatige dienst en het gelijkheidsbeginsel in het ambtenarenrecht

Op 5 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, werkzaam als opsporingsambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee, en de Commandant van de Koninklijke Marechaussee. De zaak betreft de beëindiging van de toelage onregelmatige dienst (TOD) van de eiser, die met terugwerkende kracht tot 8 februari 2016 werd stopgezet. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 19 september 2016, waarin werd medegedeeld dat zijn TOD beëindigd zou worden. Na een heroverweging door verweerder werd het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, en werd besloten dat het teruggevorderde bedrag over de periode van 8 februari 2016 tot en met 19 maart 2016 aan eiser zou worden gerestitueerd, terwijl de terugvordering voor de overige periodes in stand bleef.

Eiser stelde dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat een collega in een vergelijkbare situatie niet was teruggevorderd. De rechtbank overwoog dat eiser vanaf 8 februari 2016 een rooster van dagdiensten had en daarom geen recht meer had op de TOD. De rechtbank concludeerde dat de situatie van de collega niet gelijk was aan die van eiser, omdat deze collega op onregelmatige uren was ingepland, wat resulteerde in een andere toekenning van onregelmatigheidspunten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: W.A. Herweijer),
en

de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder, voor zover van belang, eiser te kennen gegeven dat met terugwerkende kracht tot 8 februari 2016 zijn toelage onregelmatige dienst (hierna: TOD) wordt beëindigd.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond verklaard en besloten dat het van eiser teruggevorderde TOD over de periode 8 februari 2016 tot en met 19 maart 2016 aan eiser zal worden gerestitueerd. Voor het overige blijft de terugvordering in stand.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2017.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is werkzaam als opsporingsambtenaar (wachtmeester) bij de Koninklijke Marechaussee en geplaatst op [plaats].
2.1
Bij besluit van 15 juli 2014 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn TOD met toepassing van artikel 5, derde lid van de Regeling vergoeding voor overwerk, onregelmatigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid (VROB) met ingang van 1 januari 2013 wordt gebaseerd op 2339 punten. Dit besluit staat in rechte vast.
2.2
Bij besluit van 30 maart 2016 heeft verweerder eiser met toepassing van artikel 5, eerste lid, van de VROB een TOD toegekend gebaseerd op 963 punten. Voorts wordt eiser, omdat hij aan de voorwaarden voor een maandelijkse afbouwtoelage (ATOD) voldoet, op grond van artikel 5a van de VROM een ATOD toegekend als bedoeld in het achtste lid voor de duur van 1 januari 2016 t/m 31 december 2016.
Dit besluit staat in rechte vast.
2.3
Bij het primaire besluit is met toepassing van artikel 5, derde lid, van de VROB eisers TOD met ingang van 8 februari 2016 beëindigd. Voorts is aan eiser, omdat hij niet aan de voorwaarden voor een ATOD voldoet, op grond van artikel 5a van de VROM geen ATOD toegekend als bedoeld in het achtste lid.
Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiser vanaf 8 februari 2016 conform een regelmatig (dag)rooster zijn werkzaamheden verrichtte en geen aanspraak meer had op TOD.
2.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vanwege de “zes maanden jurisprudentie” betreffende de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, het primaire besluit deels herroepen en het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en besloten dat het van eiser teruggevorderde TOD over de periode 8 februari 2016 tot en met 19 maart 2016 aan hem zal worden gerestitueerd. Voor het overige is de terugvordering in stand gebleven.
3 Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Van zijn collega wachtmeester [collega] is van terugvordering afgezien terwijl eisers situatie gelijk is aan die van [collega]. Voorts is eiser gebleken dat ook bij sommige andere collega’s van terugvordering is afgezien en slechts de TOD per september 2016 is beëindigd.
4.1
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de VROB wordt aan de militair met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel majoor, of met een lagere rang dan wel zonder rang, voor het verrichten van werkzaamheden, ingeval hij dit regelmatig of vrij regelmatig volgens een rooster op ongebruikelijke uren doet, en anders dan bij wijze van overschrijding van het vastgestelde rooster en anders dan meerdaagse activiteiten, een vaste maandelijkse toelage toegekend.
4.2
Ingevolge artikel 5a, eerste lid van de VROB wordt aan de militair met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel majoor, of met een lagere rang dan wel zonder rang, met toepassing van het achtste lid een maandelijkse afbouwtoelage toegekend, indien de aanspraak op de toelage onregelmatige dienst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, een verlaging ondergaat als gevolg van een in het achtste lid bedoelde beëindiging of vermindering en hij voor een duur van ten minste zesendertig maanden voorafgaande aan die beëindiging of vermindering onafgebroken een toelage onregelmatige dienst heeft genoten.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat geen afzonderlijk terugvorderingsbesluit is genomen door verweerder maar dat de terugvordering blijkt uit het loonstrookje dat dateert van het na het primaire besluit.
Het geschil betreft de vraag of verweerder – op grond van het gelijkheidsbeginsel - had dienen van af te zien van terugvordering van de TOD over de periode van 20 maart 2016 tot en met 19 september 2016. Bij zijn collega [collega] is de TOD per september 2016 beëindigd, maar is niet tot terugvordering overgegaan.
Het standpunt van verweerder dat de situatie van [collega] geen gelijk geval betreft, omdat ten aanzien van laatstgenoemde weliswaar een basisrooster stond geregistreerd, maar gebleken is dat hij in de praktijk tot september 2016 op vrij regelmatige basis op ongebruikelijke uren was ingepland, is door eiser niet gemotiveerd bestreden. Verweerder heeft uiteengezet dat in het door eiser genoemde geval van [collega] deze was uitgeleend aan het korps politie te [plaats], die zijn verdere inzet bepaalde. Hoewel hij volgens het Kmar-systeem in een basisrooster werkte, is gebleken dat het korps [collega] ook onregelmatige uren heeft laten werken en dat hem daarbij substantieel meer onregelmatigheidspunten zijn verleend dan aan eiser. Eiser heeft erkend dat hij per 8 februari 2016 een rooster van dagdiensten is gaan draaien, zodat geen aanspraak meer bestaat op TOD.
Van gelijke gevallen is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.