ECLI:NL:RBDHA:2018:2447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
R.17.518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 350 lid 3 sub f Faillissementswet

Op 5 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van de schuldenaar, die eerder op 22 december 2017 was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder, J. Lagendaal, diende op 22 januari 2018 een verzoek in tot voortijdige beëindiging van deze regeling, gebaseerd op het feit dat de schuldenaar een auto had aangeschaft terwijl hij al aanzienlijke schulden had. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op 19 februari 2018 gehouden, waarbij zowel de schuldenaar als zijn advocaat, mr. R.P.M. Duijndam, aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan het verzoek van de bewindvoerder. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar in april 2016 betrokken was bij een auto-ongeluk, waarbij zijn aangepaste auto total loss raakte. De verzekeringsmaatschappij vergoedde een bedrag dat de schuldenaar in staat stelde een nieuwe aangepaste auto aan te schaffen, wat noodzakelijk was gezien zijn medische situatie. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet te goeder trouw was geweest bij het onbetaald laten van zijn schulden, maar dat de omstandigheden in dit specifieke geval niet leidden tot een weigeringsgrond voor de schuldsaneringsregeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de bewindvoerder tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er geen sprake was van feiten die aanleiding gaven tot beëindiging van de regeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schuldenaar in deze situatie niet in gebreke was gebleven en dat de schuldsaneringsregeling voortgezet kon worden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
Vonnis van 5 maart 2018
in de schuldsaneringsregeling van:
[Schuldenaar]
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboortedatum],
wonende te [adres, postcode en woonplaats].
[Schuldenaar] zal hierna worden aangeduid als ‘schuldenaar’.

1.Verloop van de procedure

1.1
Ten aanzien van schuldenaar is bij vonnis van 22 december 2017 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. R. Cats tot rechter-commissaris. J. Lagendaal (Equalis Bewindvoering), kantoorhoudende te Zuidland, is benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Op 22 januari 2018 heeft de bewindvoerder een verzoek ingediend strekkende tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 350 van de Faillissementswet (Fw).
1.3
De bewindvoerder heeft zijn verzoek gegrond op de volgende feiten en omstandigheden.
“Volgens het kentekenregister is de heer [schuldenaar] sinds 12 april 2016 in het bezit van een [merk A], kenteken [00-xxx-0], bouwjaar 2009. Tijdens het huisbezoek heeft hij verklaard dat hij deze auto voor circa€ 7.000,- heeft aangeschaft. Van de totale schuldenlast van circa € 28.000,- is volgens het verzoekschrift Wsnp circa € 8.500,- ontstaan in 2016.
(…) Mijn conclusie is dat de heer [schuldenaar] ruim € 7.500,- heeft besteed aan de aankoop van een auto, terwijl hij op dat moment reeds forse schulden had. Volgens zijn eigen verklaring kon hij vier maanden na de aankoop van deze auto zijn schulden niet meer betalen en heeft hij twee maanden daarna een schuldregeling aangevraagd. In mijn optiek is de heer [schuldenaar] dan ook niet te goeder trouw geweest bij het onbetaald laten van zijn schulden.
Op grond van het bovenstaande verzoek ik de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling van de heer [schuldenaar] op grond van artikel 350, derde lid, onder f Faillissementswet te beëindigen.”
1.4
Vooruitlopend op de mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 350 lid 2 Fw heeft de bewindvoerder de rechtbank bij brief van 14 februari 2018 geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.5
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- schuldenaar,
- mr. R.P.M. Duijndam, advocaat,
- de bewindvoerder.
1.6
De rechtbank heeft hierna vonnis bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Ingevolge artikel 350 lid 3 sub f Fw geschiedt een beëindiging van de schuldsaneringsregeling indien feiten en omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en 2 Fw.
2.2
Ter beoordeling staat of hetgeen schuldenaar wordt tegengeworpen gegrond is en zo ja, of dit dient te leiden tot de door de bewindvoerder verzochte beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.3
Op grond van de stukken en het ter terechtzitting verhandelde is de rechtbank gebleken dat schuldenaar in april 2016 een auto-ongeluk heeft gehad, waarbij zijn aangepaste auto ([merk B]) total loss is geraakt. Uit productie 4 en productie 2 van het verweerschrift van mr. R.P.M. Duijndam blijkt respectievelijk dat de autoverzekeringsmaatschappij van schuldenaar een bedrag van € 7.555,05 (na aftrek van het eigen risico) heeft vergoed én rechtstreeks heeft overgemaakt aan ‘Autobedrijf [X]’ ten behoeve van de aanschaf van een nieuwe aangepaste auto ([merk A]) met een aanschafwaarde van € 7.570,25. Ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat schuldenaar vanwege zijn medische situatie is aangewezen op een aangepaste auto en dat hij zich zonder aangepaste auto in het geheel niet kan verplaatsen en aan huis gekluisterd is. Voorts is aannemelijk geworden dat schuldenaar geen (veel) goedkopere auto heeft kunnen aanschaffen, omdat autogarages slechts aanpassingen verrichten bij auto’s met een bepaalde minimale dagwaarde. De rechtbank oordeelt dan ook dat in dit specifieke geval niet gezegd kan worden dat schuldenaar niet te goeder trouw is geweest bij het onbetaald laten van (al) zijn schulden. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarbij na toelating tot de schuldsaneringsregeling is gebleken van een weigeringsgrond. Voormelde omstandigheid dient daarom niet tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling te leiden en het verzoek van de bewindvoerder zal dan ook worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [schuldenaar] voornoemd.
Gewezen door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2018 in aanwezigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.