Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
Procesverloop
Overwegingen
a. Eiser heeft op 17 maart 1998 een aanvraag gedaan om toelating als vluchteling of verlening van een vergunning tot verblijf.
b. Bij beschikking van 14 februari 2000 heeft (de rechtsvoorganger van) verweerder deze aanvraag afgewezen.
c. Het bezwaar van eiser tegen deze beschikking is (uiteindelijk) bij besluit van 19 maart 2008 ongegrond verklaard. De aanvraag is bij dat besluit aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De weigering eiser een verblijfsvergunning te verlenen is bij dat besluit gehandhaafd kort samengevat omdat aan eiser artikel 1F, aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen. Als medewerker (uiteindelijk in de rang van kolonel) bij het Afghaanse ministerie van Staatsveiligheid (Khadimat-Atalát-e Dowlati, later genoemd Wazarat-e Amaniat-e Dowlati; afgekort KhAD/WAD) houdt (de rechtsvoorganger van) verweerder eiser verantwoordelijk voor oorlogsmisdrijven (marteling en buitengerechtelijke executies) begaan tijdens het interne gewapende conflict in Afghanistan in de periode 1980-1991. (De rechtsvoorganger van) verweerder overweegt daarbij dat eiser niet kan worden uitgezet, omdat niet uitgesloten is dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan te vrezen heeft voor schendingen als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 3 van het Antifolterverdrag.
d. Bij uitspraak van 17 december 2010 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 19 maart 2018 ongegrond verklaard, waardoor dat besluit onherroepelijk is geworden.
e. Aan eiser is meermalen uitstel van vertrek verleend op medische gronden op de voet van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), onder meer in de periode 5 juni 2014 tot 5 juni 2017 en laatstelijk voor de periode 5 juni 2017 tot 5 juni 2018.
f. Bij brief van 7 maart 2017 heeft eiser zich gewend tot de heer Klaas Dijkhoff, die toentertijd als staatsecretaris van Veiligheid en Justitie belast was met Vreemdelingenzaken. Eiser schrijft onder meer:
“
Bijna twintig jaar terug heb ik asiel aangevraagd in Nederland. (…) Zou u graag willen vragen om ons uit deze situatie te halen en de laatste dagen van ons leven rust en vrijheid te gunnen.”
g. (De rechtsvoorganger van) verweerder heeft op 3 april 2017 gereageerd. Hij bericht onder meer als volgt:
“
Bij beslissing van 14 februari 2000 is de door u ingediende asielaanvraag afgewezen – samengevat – omdat u als voormalig officier van de Afghaanse veiligheidsdienst/Ministerie voor Staatsveiligheid (KhAD/WAD) verantwoordelijk gehouden wordt voor misdrijven tegen de menselijkheid. De onafhankelijke rechter heeft bij uitspraak van 17 december 2010 geoordeeld dat uw aanvraag om die reden terecht is afgewezen. In uw brief van 7 maart heb ik geen feiten en omstandigheden aangetroffen die aanleiding vormen om uw zaak op dit punt opnieuw te beoordelen. Ook zie ik in uw brief geen grond om te overwegen aan u – in weerwil van het feit dat u verantwoordelijk wordt gehouden voor misdrijven tegen de menselijkheid – toch een verblijfsvergunning te verlenen.”
h. Eiser heeft op 28 april 2017 een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen het bericht van 3 april 2017. Zijn gemachtigde voert namens eiser onder meer aan:
“
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft de IND cliënt en zijn echtgenote opnieuw uitstel van vertrek verleend, vanaf 5 juni 2017 tot 5 juni 2018. Namens cliënt en zijn echtgenote kan worden vastgesteld dat zij alsdan ruim zeven jaar in de situatie verkeren dat hun medische situatie aan terugkeer naar Afghanistan in de weg staat en dat er geen enkele indicatie is dat die medische situatie in juni 2018 verbetering zal hebben ondervonden. (…)Koopmans[de toenmalige gemachtigde – toelichting rechtbank]
wijst er verder op dat de noodzaak om jaarlijks nieuwe aanvragen te moeten indienen om verlening van uitstel van vertrek en twijfel of dit uitstel van vertrek wel – tijdig – wordt verleend bij cliënt en zijn echtgenote een bijna niet te dragen bestaansonzekerheid te weeg brengt. (…)4. Cliënt en zijn echtgenote verblijven sinds begin 1998 in Nederland. Vanaf begin 1998 tot op heden is de iure immer sprake geweest van een situatie dat art. 3 EVRM aan terugkeer van cliënt en zijn echtgenote naar Afghanistan in de weg heeft gestaan, aanvankelijk op grond van asielgerelateerde omstandigheden en vervolgens wegens medische omstandigheden, dan wel een combinatie van die omstandigheden. Thans is in ieder geval sprake van een duurzaam – en blijvend – uitzettingsbeletsel op grond van medische omstandigheden. Cliënt stelt zich op het standpunt dat in zijn geval sprake is van de uitzonderlijke situatie dat het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning in zijn geval disproportioneel is.5. Op grond van het bovenstaande moge ik de IND verzoeken het bezwaarschrift gegrond te verklaren, het bestreden besluit ter zijde te stellen en cliënt in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier op grond van art. 3.4, derde lid, Vb.”
In beroep neemt verweerder het standpunt in dat hij het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hij voert aan dat zijn reactie van 3 april 2017 op de brief van eiser van 27 maart 2017 niet op rechtsgevolg was gericht. Dat bericht was een mededeling dat hij geen grond zag een verblijfsvergunning te verlenen. Het bezwaar had, aldus verweerder in beroep, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Verweerder wijst er – ter zitting – nogmaals op dat eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier ofwel een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel kan indienen om een vergunning op grond van het in C2/7.10.2.6 Vc bedoelde beleid te verkrijgen.
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van de aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
7.10.2.6 Duurzaamheid en proportionaliteitIndien aan de vreemdeling op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar tegelijkertijd aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM beoordeelt de IND alle volgende omstandigheden:
a. of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst;
en, zo ja,
b. of de gevolgen voor de vreemdeling van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel zijn, afgewogen tegen de belangen van de Staat om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te handhaven.
Ad a.De term ‘duurzaam’ houdt in dat sprake moet zijn van alle volgende omstandigheden:
• de vreemdeling bevindt zich op het moment dat de beslissing wordt genomen al gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie dat de vreemdeling wegens schending van artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• er is geen vooruitzicht op verandering binnen niet al te lange termijn, gerekend vanaf heden, in de situatie dat de vreemdeling niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM;
en
• vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan vertrekplicht van de vreemdeling niet mogelijk.
Ad b.De IND neemt disproportionaliteit aan indien de vreemdeling aantoont dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt.
Indien de vreemdeling disproportionaliteit heeft aangetoond en de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleent de IND krachtens artikel 3.6b Vb ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb. De verblijfsvergunning wordt in dat geval voor maximaal een jaar verleend en kan telkens met maximaal een jaar worden verlengd (artikel 3.58, eerste lid onder p, Vb).