In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Invorderingsbedrijf B.V. (eiseres) en Jobcenter Haaglanden B.V. (gedaagde). Eiseres vorderde een betaling van € 2.717,35 van gedaagde, vermeerderd met wettelijke handelsrente, op basis van een overeenkomst van opdracht. Eiseres had een factuur van € 2.163,82 verzonden voor geleverde diensten, maar de vordering was niet cijfermatig onderbouwd. Gedaagde was niet verschenen op de zitting, ondanks een behoorlijke oproeping.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de eisen van artikel 111 lid 3 van de Burgerlijke Rechtsvordering heeft voldaan, maar dat gedaagde niet in haar belangen is geschaad. De rechter merkte op dat van een professionele partij zoals eiseres verwacht mag worden dat zij aan alle wettelijke vereisten voldoet. De overgelegde producties waren bovendien nauwelijks leesbaar, wat de zaak niet ten goede kwam.
Gedaagde voerde aan dat de hoofdsom van de vordering niet duidelijk was en dat eiseres had moeten zorgen voor een cijfermatige onderbouwing van haar vordering. Aangezien deze onderbouwing ontbrak, heeft de kantonrechter de vordering van eiseres afgewezen. Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.