ECLI:NL:RBDHA:2018:2308
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid beroep inzake wijziging van arbeidstijdenmodaliteit na sluitingsdatum
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de politie, en de korpschef van Politie. De eiser had een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn arbeidstijdenmodaliteit, maar deze aanvraag werd door de korpschef niet in behandeling genomen, omdat deze te laat was ingediend. De eiser had eerder in mei 2016 twee verzoeken ingediend, maar de wijziging van de modaliteit was niet correct verwerkt in het systeem, wat leidde tot een nieuwe aanvraag in januari 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet tijdig was ingediend, aangezien de sluitingsdatum jaarlijks op 1 oktober ligt. Hierdoor was er geen aanleiding om advies te vragen over de afwijzing van de aanvraag, conform artikel 12a van het Bestluit algemene rechtspositie politie (Barp).
Tijdens de zitting op 19 februari 2018 heeft de rechtbank geconstateerd dat de eiser geen procesbelang had bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien het jaar 2017 inmiddels voorbij was en er geen bewijs was dat hij meer uren had gewerkt dan waarvoor hij was bezoldigd. De rechtbank oordeelde dat de eiser kennelijk de urenvermindering over 2017 wilde terugdraaien, terwijl hij feitelijk de uren waarvoor hij vermindering had aangevraagd niet had gewerkt. Bovendien was de eiser een groot deel van het jaar 2017 afwezig wegens ziekte, wat het oordeel van de rechtbank versterkte dat er geen belang bestond bij een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang was. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.