ECLI:NL:RBDHA:2018:2302
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard
Op 27 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van drie verzoekers, die allen een V-nummer hebben. De verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning regulier op 22 februari 2017 had afgewezen. Na het indienen van een bezwaarschrift, heeft de Staatssecretaris op 21 juni 2017 het bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde verblijfsvergunning verleend.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen indien er een bodemprocedure aanhangig is. Aangezien de verzoekers inmiddels de gevraagde verblijfsvergunning hadden verkregen, was er geen sprake van een lopende bodemprocedure. Hierdoor werd het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat de Staatssecretaris geen aanleiding had gegeven om de proceskosten van de verzoekers te vergoeden, maar dat er wel termen aanwezig waren om de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten die de verzoekers hadden gemaakt in verband met hun verzoek. De kosten werden vastgesteld op € 502,-. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris het door de verzoekers betaalde griffierecht van € 168,- diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, aangezien beide partijen toestemming hadden gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.