In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [plaats], en de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats]. Eiseres had een bezwaarschrift ingediend tegen de definitieve berekening van haar huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2014, die door de Belastingdienst op 3 juli 2015 was vastgesteld op € 1.900. Eiseres had eerder een voorschot huurtoeslag van € 3.253 ontvangen, maar moest nu een bedrag van € 1.353 terugbetalen. Eiseres stelde dat zij het terug te betalen bedrag niet kon voldoen en diende een beroepschrift in, dat op 28 juli 2017 door de rechtbank was ontvangen.
Tijdens de zitting op 9 januari 2018 was eiseres aanwezig, terwijl de Belastingdienst vertegenwoordigd werd door [X]. De rechtbank overwoog dat er nog geen beslissing op het bezwaar van eiseres was genomen, wat volgens artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noodzakelijk is voordat beroep kan worden ingesteld. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk was, omdat er geen beslissing op bezwaar was genomen. De rechtbank heeft de zaak terugverwezen naar de Belastingdienst voor verdere behandeling.
De rechtbank merkte op dat de vordering huurtoeslag over het berekeningsjaar 2014 door eiseres inmiddels geheel was voldaan en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd het griffierecht aan eiseres geretourneerd. De uitspraak werd gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, in aanwezigheid van griffier mr. B. van Eeuwijk, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.