ECLI:NL:RBDHA:2018:229
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Executiegeschil inzake uithuisplaatsing van minderjarige
Op 11 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een kort geding waarin de moeder van een zestienjarige dochter een executiegeschil aanhangig heeft gemaakt. De moeder wilde de beslissing van de kinderrechter om haar dochter uit huis te plaatsen in hoger beroep aanvechten. De gezinsvoogd was echter gemachtigd om de uithuisplaatsing door te voeren, ondanks het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de moeder afgewezen, waardoor de beschikking van de kinderrechter ten uitvoer gelegd kan worden.
De moeder had op 30 december 2017 de dagvaarding uitgebracht en op 2 januari 2018 vond de mondelinge behandeling plaats. De vader van de minderjarige voegde zich aan de zijde van de moeder, en de Raad voor de Kinderbescherming was vertegenwoordigd door de heer [A]. De WSS, die ook als gedaagde was opgeroepen, is niet verschenen, maar haar standpunt is telefonisch gehoord.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de WSS het recht heeft om de beschikking van de kinderrechter uit te voeren, aangezien deze uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De moeder had aangevoerd dat er een noodtoestand zou ontstaan voor haar dochter als de uithuisplaatsing zou plaatsvinden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende gronden waren om de beschikking te schorsen. De vordering van de moeder werd afgewezen, en zij en de vader werden veroordeeld in de kosten van het geding.