ECLI:NL:RBDHA:2018:2286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij kinderen en de beoordeling van gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij kinderen. Eiseres, die eerder rechtmatig verblijf had in Nederland, had samen met haar echtgenoot een aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet in overeenstemming was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank constateerde dat er wel degelijk sprake was van gezinsleven tussen eiseres en haar meerderjarige kinderen. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris onvoldoende gewicht had toegekend aan de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de emotionele afhankelijkheid van eiseres van haar kinderen en de rol die zij vervult in de mantelzorg voor een van haar zoons. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiseres in deze situatie zwaarder wogen dan het algemeen belang van de Nederlandse Staat, dat een restrictief toelatingsbeleid nastreeft.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen vier weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: drs. F.W. King),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te schorsen om verweerder de gelegenheid te geven te reageren op de overgelegde verklaring van 14 november 2017 van psychotherapeut Janssen.
Verweerder heeft op 9 januari 2018 een schriftelijke reactie gestuurd. Eiseres heeft op 10 januari 2018 hierop gereageerd.
Beide partijen hebben aangegeven niet nader te willen worden gehoord op zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek op 11 januari 2018 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 17 oktober 2014 samen met haar echtgenoot een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier artikel 8 EVRM/humanitair voor verblijf bij haar kinderen.
Tijdens de behandeling van deze aanvraag is de echtgenoot van eiseres in Nederland overleden. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van eiseres inhoudelijk beoordeeld en afgewezen. Deze afwijzing is met de uitspraak van deze rechtbank van 5 augustus 2016 in rechte vast komen te staan.
Eiseres heeft op 30 augustus 2016 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier artikel 8 EVRM/humanitair voor verblijf bij haar kinderen.
2. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 26 januari 2017 afgewezen en het bezwaar hiertegen op 24 april 2017 kennelijk ongegrond verklaard.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu er geen sprake is van inmenging in het gezinsleven en nu niet is gebleken dat sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en haar meerderjarige kinderen, bij de afweging van het persoonlijke belang van eiseres enerzijds en het algemene belang van de Nederlandse Staat dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds, een groter gewicht toegekend dient te worden aan het belang van de Nederlandse Staat.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) dient er, ongeacht of er een positieve of negatieve verplichting is, een “fair balance” te worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds.
3.2.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat er sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoel in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) tussen eiseres en haar meerderjarige kinderen.
3.3.
De rechtbank is van oordeel, enigszins terughoudend toetsend, dat verweerder met de in het besluit gegeven motivering in redelijkheid meer gewicht had moeten toekennen aan de bijzondere feiten en omstandigheden zoals die zich voordoen in het geval van eiseres. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder weliswaar ieder element heeft meegewogen in de belangenafweging maar dat verweerder daarmee, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom niet alle elementen in samenhang bezien in de belangenafweging een groter gewicht dienen te krijgen.
3.4.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres eerder in Nederland rechtmatig verblijf heeft gehad. Zij is immers met haar hele gezin naar Nederland gekomen en alle gezinsleden hebben rechtmatig verblijf gekregen. Dat eiseres met haar echtgenoot later naar de Verenigde Staten zijn vertrokken doet hier niet aan af. Voorts acht de rechtbank van belang dat de echtgenoot van eiseres in Nederland ligt begraven. Met de enkele constatering van verweerder dat eiseres haar echtgenoot ook in de Verenigde Staten had kunnen begraven gaat verweerder voorbij aan het feit dat op één dochter na, alle kinderen en kleinkinderen van eiseres en haar overleden echtgenoot in Nederland wonen.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit de nieuw overgelegde verklaring van psychotherapeut Janssen duidelijk blijkt dat eiseres een speciale rol vervult in de mantelzorg van één van haar zoons. Immers, de verklaring vermeldt dat bij afwezigheid van eiseres zijn klachten steeds aanzienlijk toenemen en dat de door haar verleende mantelzorg externe zorg minder nodig maakt. Ook blijkt duidelijk uit de verklaring dat de zorg die de zoon nodig heeft voortkomt uit een ernstige oorlog gerelateerde PTSS waarbij de aanwezigheid van eiseres hem meer veiligheid biedt. Uit de conclusie van de psychotherapeut dat de blijvende aanwezigheid van eiseres voor de zoon de mogelijkheden op verder herstel bevordert blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres een bijzondere rol in de mantelzorg van de zoon heeft die niet door een willekeurig ander persoon kan worden overgenomen met hetzelfde resultaat. De stelling van verweerder dat met de overgelegde verklaring niet is aangetoond dat de zoon exclusief afhankelijk is van eiseres acht de rechtbank in dit geval dan ook onvoldoende.
3.5.
Het geheel van de voor de te verrichten belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden, hiervoor vermeld onder 3.4. geeft grond voor het oordeel dat verweerder, bij de ‘fair balance” die moet worden gevonden tussen het belang van de eiseres enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds, zich met de gegeven motivering in redelijkheid niet op het standpunt had kunnen stellen dat uitzetting van eiseres, en daarmee de weigering eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1001,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.