In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij kinderen. Eiseres, die eerder rechtmatig verblijf had in Nederland, had samen met haar echtgenoot een aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet in overeenstemming was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De rechtbank constateerde dat er wel degelijk sprake was van gezinsleven tussen eiseres en haar meerderjarige kinderen. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris onvoldoende gewicht had toegekend aan de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de emotionele afhankelijkheid van eiseres van haar kinderen en de rol die zij vervult in de mantelzorg voor een van haar zoons. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiseres in deze situatie zwaarder wogen dan het algemeen belang van de Nederlandse Staat, dat een restrictief toelatingsbeleid nastreeft.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen vier weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.