ECLI:NL:RBDHA:2018:2237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
17 / 13088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese pleegkinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor twee Eritrese kinderen, die als pleegkinderen van hun oom, de referent, worden beschouwd. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband niet met documenten was aangetoond en er geen bewijs was dat de biologische ouders van de kinderen waren overleden.

Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris. Tijdens de zitting op 13 december 2017 hebben eisers betoogd dat zij voldoende bewijsstukken hadden overgelegd, waaronder verklaringen van dorpsoudsten en doopaktes, die de voogdij zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om de gezinsband en de voogdij aan te tonen. Bovendien was er geen bewijs dat de ouders van eisers daadwerkelijk waren overleden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvragen voor de mvv aan eisers moesten worden afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 februari 2018, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/13088
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , [naam 2] ,

hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2016 (primair besluit) heeft verweerder, voor zover thans van belang, de aanvraag van [naam referent] (referent) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eisers, zijn gestelde pleegkinderen, in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2017. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, die werd vergezeld door referent en R. Klaassen van Vluchtelingenwerk Nederland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Aan referent is met ingang van 15 augustus 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
2. Eisers stellen te zijn geboren op [geboortedatum 1] , respectievelijk [geboortedatum 2] , en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Zij stellen dat hun ouders in 2008 zijn overleden en dat zij sindsdien behoren tot het gezin van referent, hun oom.
3. Verweerder heeft aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat de feitelijke gezinsband niet met documenten is aangetoond. Evenmin is aangetoond dat de biologische ouders van eisers zijn overleden en dat referent de pleegouder is van eisers. Niet aannemelijk is gemaakt dat eisers in bewijsnood verkeren.
4. Eisers stellen primair dat zij voldoende stukken hebben overgelegd waaruit de voogdij kan worden afgeleid. De verklaring van de dorpsoudsten, de doopaktes en de brief aan een rechtbank in Eritrea zijn indicatieve documenten. Daarbij hebben eisers inmiddels een leeftijd bereikt waarop zij zelf kunnen verklaren over de familieband en de voogdij. Verweerder had hen hiertoe in de gelegenheid moeten stellen. Ook blijkt uit het Eritrese Burgerlijk Wetboek dat de voogdij van rechtswege overgaat op bepaalde personen, hiervoor is geen beslissing van de rechtbank noodzakelijk. Volgens eisers is de familierechtelijke relatie voldoende aangetoond.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eisers hebben niet betwist dat zij niet middels documenten hebben aangetoond dat hun biologische ouders zijn overleden. De kopie van de brief van de dorpsoudsten van 13 april 2016 kan niet als bewijs gelden, reeds omdat de authenticiteit hiervan niet kan worden vastgesteld. Verweerder wordt gevolgd in het standpunt dat, zelfs als wordt aangenomen dat de ouders van eisers inderdaad zijn gestorven, niet met documenten is aangetoond dat het ouderlijk gezag na hun overlijden is overgegaan op referent en zijn (toenmalige) echtgenote. Kennelijk heeft referent hiertoe op 7 juni 2016 een verzoek bij de rechtbank in Eritrea, regio Debab Areza, ingediend, maar niet is gebleken dat hier een beslissing op is genomen.
Zelfs als eisers zouden worden gevolgd in hun standpunt dat uit het Eritrese Burgerlijk Wetboek blijkt dat bij het overlijden van de ouders de voogdij van rechtswege overgaat op bepaalde personen en dat hiervoor geen beslissing van de rechtbank noodzakelijk is, wordt overwogen dat eisers niet hebben aangetoond dat referent behoort tot de door hen genoemde categorie personen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat zij in bewijsnood verkeren. Een identificerend gehoor is dan ook niet aan de orde.
6. Gezien het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van wat eisers voor het overige hebben aangevoerd over hun gestelde gezinsband met referent.
7. De slotsom is dat verweerder de aanvragen tot het verlenen van een mvv aan eisers terecht heeft afgewezen. De beroepen worden ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.