ECLI:NL:RBDHA:2018:2237
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese pleegkinderen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor twee Eritrese kinderen, die als pleegkinderen van hun oom, de referent, worden beschouwd. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband niet met documenten was aangetoond en er geen bewijs was dat de biologische ouders van de kinderen waren overleden.
Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris. Tijdens de zitting op 13 december 2017 hebben eisers betoogd dat zij voldoende bewijsstukken hadden overgelegd, waaronder verklaringen van dorpsoudsten en doopaktes, die de voogdij zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om de gezinsband en de voogdij aan te tonen. Bovendien was er geen bewijs dat de ouders van eisers daadwerkelijk waren overleden.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvragen voor de mvv aan eisers moesten worden afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 februari 2018, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.