Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2018 in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
ProcesverloopBij besluit van 8 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Overwegingen
4.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank het door eiser overgelegde besluit tot afwijzing van zijn aanvraag voor een inreisvisum buiten de beoordeling moet laten wegens strijd met de goede procesorde, nu eiser dit stuk pas een dag voor de zitting heeft overgelegd. Eiser had dit stuk eerder kunnen overleggen, gelet op de datum van het stuk van 15 januari 2018. Verweerder heeft eerst ter zitting van het stuk kennis kunnen nemen en het dus ook niet op echtheid kunnen laten onderzoeken.
De rechtbank verwerpt daarom het primaire standpunt van verweerder.
5.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een band heeft met Egypte nu eiser heeft verklaard dat hij samen met zijn ouders en twee zussen in ieder geval vanaf augustus 2012 tot medio 2017 in Egypte heeft verbleven. Eiser heeft verder verklaard dat hij en zijn zus daar toegang hadden tot onderwijs. Zijn ouders en zussen verblijven op dit moment nog steeds in Egypte. Zij wonen in een wooncomplex, [naam 3] , in Caïro.
5.2. Zoals in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 december 2017 ook is overwogen kan verweerder slechts tegenwerpen dat een derde land voor een specifieke vreemdeling een veilig derde land is, indien de vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan, zoals bepaald in artikel 3.106a, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Dit kan het geval zijn als een vreemdeling in het verleden in dat land heeft gewoond, maar kan ook worden afgeleid uit andere individuele omstandigheden, zoals het hebben van een partner of andere familie in dat land. Het is, zoals ook volgt uit paragraaf C2/6.3 Vc, in beginsel aan verweerder om aan de hand van de verklaringen van een vreemdeling en eventuele overgelegde of anderszins verkregen documenten aannemelijk te maken dat die vreemdeling een band heeft met het derde land. Het is vervolgens aan de vreemdeling om dat te weerleggen.
5.3 Eiser heeft verklaard dat hij vanaf eind 2011 dan wel vanaf augustus 2012 tot medio 2017 in Egypte heeft verbleven met zijn ouders en twee zussen en dat zijn familie daar nog steeds verblijft. Verder heeft eiser verklaard dat hij onderwijs heeft gevolgd in Egypte en dat hij toegang had tot gezondheidszorg. Zijn stelling in beroep dat hij in Egypte onder slechte omstandigheden heeft geleefd, is niet in lijn met zijn verklaringen in het nader gehoor dat hij geen problemen heeft ondervonden in Egypte en dat hij een normaal leven heeft geleid. Zijn stelling dat hem inmiddels duidelijk is geworden dat zijn ouders wel degelijk moeilijkheden hebben ondervonden, maar eiser daarvan in Egypte niet op de hoogte hebben gebracht, en dat de situatie voor zijn ouders steeds moeilijker wordt bij gebreke aan inkomsten, heeft hij niet onderbouwd. Aan de overgelegde verklaring van de in Nederland verblijvende oom van eiser heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen, nu die verklaring niet afkomstig is uit objectieve bron.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiser een zodanige band heeft met Egypte dat van hem in redelijkheid verwacht kan worden naar dat land terug te gaan, als bedoeld in artikel 3.106a, tweede lid, Vb. De stelling van eiser dat hij het hier in Nederland beter heeft en dat hij ook familie in Nederland heeft die voor hem kan zorgen, maakt dat niet anders. Het betoog van eiser dat zijn band met Nederland daardoor sterker is dan zijn band met Egypte, wat daarvan verder zij, maakt immers niet, gelet op het voorgaande, dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser ook een zodanige band heeft met Egypte dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Tot slot voert eiser aan dat verweerder bij zijn beoordeling van de vraag of eiser in Egypte wordt behandeld overeenkomstig de voorgeschreven beginselen waaraan een veilig derde land moet voldoen, geen informatiebronnen over de algemene situatie in Egypte heeft betrokken en dat verweerder zijn standpunt daarover niet inzichtelijk heeft gemaakt. Volgens eiser houdt Egypte zich niet aan de verdragsregels, met name niet aan het refoulementverbod. Eiser verwijst in dat verband naar de volgende stukken:
- een artikel uit de Groenlose Gids van 3 november 2017,
Amnesty strijd tegen lange gevangenisstraf voor Oeigoerse studente;- een internetartikel van Amnesty International van 17 oktober 2013,
Aanpak Syrische vluchtelingen in Egypte moet snel verbeteren;- een artikel van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: UNHCR) van 14 oktober 2016,
Zeven redenen waarom Syriërs en Irakezen vluchten naar Europa;- een internetartikel van de Volkskrant van 25 september 2015,
De Egyptische behandeling van vluchtelingen is onaanvaardbaar;- een internetartikel van Amnesty International van 1 augustus 2017,
Urgent action: more Uighur students at risk of forcible return.
6.1 Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, Vb is een vereiste voor het aanmerken van een derde land als een veilig derde land voor een vreemdeling dat, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, een vreemdeling in dat derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering of andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationale recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
Alleen de verwijzing in het verweerschrift naar het nieuwsbericht van de UNHCR
, Syrians in Egypt: A haven dispite the hardship, van onbekende datum, is via Google traceerbaar gebleken. De verwijzing naar dit bericht maakt het door verweerder in deze zaak gedane onderzoek en de door hem verrichte beoordeling niet alsnog inzichtelijk. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt op welke wijze verweerder dit bericht heeft betrokken bij zijn beoordeling en dus welke informatie uit het bericht van belang is voor zijn standpunt dat eiser in Egypte volgens de in artikel 3.106a, eerste lid, Vb bedoelde beginselen zal worden behandeld. Dit klemt temeer, nu uit het bericht ook niet blijkt op welke wijze in Egypte met het refoulementverbod wordt omgegaan. Het nieuwsbericht beschrijft immers vooral de economische situatie voor Syriërs in Egypte, maar gaat niet in op de vraag hoe de Egyptische autoriteiten met het refoulementverbod omgaan. Dit is temeer van belang nu eiser, zoals hiervoor is overwogen, heeft verwezen naar algemene bronnen ter onderbouwing van zijn betoog dat Egypte het beginsel van non-refoulement schendt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;