ECLI:NL:RBDHA:2018:2235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
NL18.817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel en de status van Egypte als veilig derde land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Egypte als veilig derde land werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in zijn besluit niet de vereiste bronnen had betrokken om te onderbouwen dat Egypte daadwerkelijk een veilig derde land is voor de eiser, met name in het licht van het beginsel van non-refoulement zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de eiser bij terugkeer naar Egypte niet het risico zou lopen op schending van zijn mensenrechten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht genomen moet worden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1002,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Collet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vroman).

ProcesverloopBij besluit van 8 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A. Mao, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer [naam 1] . Verder is nog verschenen mevrouw [naam 2] van het Nidos, als voogd van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Syrische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft in zijn asielrelaas het volgende naar voren gebracht. Hij is eind 2011 met zijn vader, moeder en twee zussen uit Aleppo, Syrië gevlucht. Zijn vader besloot weg te gaan omdat er veel kinderen voor losgeld werden ontvoerd, zijn fabrieken in brand gevlogen waren en vernield en vanwege de aanslagen en bombardementen. Eiser is met het gezin op 9 augustus 2012 Egypte ingereisd. Eiser en zijn zus gingen in Caïro naar school en hadden om die reden een verblijfsvergunning voor studie in Egypte. Eiser vermoedt dat zijn ouders een van hen afhankelijk verblijfsrecht hebben. Zijn moeder werkt niet en zijn vader leidt vanuit Egypte zijn zeepfabriek in Syrië. Om die reden is zijn vader een paar keer naar Syrië gereisd. Eiser is een keer mee geweest om een identiteitspas te halen. Zijn ouders kunnen in Egypte steeds moeilijker financieel rondkomen, omdat zijn vader veel verlies heeft geïncasseerd. Hierdoor is het leven in Egypte moeilijker geworden. Daarom is eiser naar Nederland gekomen om hier verblijf te krijgen en daarna gezinshereniging aan te vragen voor zijn ouders en zussen. Eiser is met zijn vader naar Libanon gereisd en vanuit Libanon is eiser met een studievisum alleen naar Tsjechië gereisd. Na veertien dagen is hij naar Nederland gekomen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingewet 2000 (Vw), omdat verweerder Egypte als veilig derde land voor eiser beschouwt.
4. Eiser voert aan dat hij niet zal worden toegelaten tot Egypte omdat zijn verblijfsrecht in Egypte inmiddels is verlopen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een kopie van een besluit van de Egyptische autoriteiten van 15 januari 2018 tot afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een inreisvisum overgelegd. Hij is in het bezit van het originele besluit. Volgens eiser stelt verweerder verder ten onrechte dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser weer zal worden toegelaten tot Egypte, omdat eiser in 2015 naar Syrië is gereisd en zijn vader zonder problemen heen en weer heeft kunnen reizen. Dat zijn verblijfsvergunning in voorgaande jaren is verlengd, wil niet zeggen dat hij weer zal worden toegelaten tot Egypte. Zonder een geldige verblijfsvergunning komt hij niet in aanmerking voor een inreisvisum.
4.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank het door eiser overgelegde besluit tot afwijzing van zijn aanvraag voor een inreisvisum buiten de beoordeling moet laten wegens strijd met de goede procesorde, nu eiser dit stuk pas een dag voor de zitting heeft overgelegd. Eiser had dit stuk eerder kunnen overleggen, gelet op de datum van het stuk van 15 januari 2018. Verweerder heeft eerst ter zitting van het stuk kennis kunnen nemen en het dus ook niet op echtheid kunnen laten onderzoeken.
4.2
De rechtbank ziet geen reden om wegens strijd met de goede procesorde geen acht te slaan op het door eiser overgelegde besluit op zijn aanvraag voor een inreisvisum. Dat eiser dit stuk eerder had kunnen overleggen, gelet op de datum daarvan, acht de rechtbank daartoe onvoldoende, in aanmerking genomen de korte termijnen die gelden voor een procedure als deze en de door eiser gegeven toelichting dat hij heeft gewacht met het overleggen van het stuk totdat hij het origineel had ontvangen. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat verweerder ter zitting op het stuk heeft kunnen reageren, hetgeen hij ook heeft gedaan. Voor zover onderzoek naar de echtheid van het stuk voor de beoordeling van de zaak van belang zou zijn, zou dat aanleiding kunnen zijn om het onderzoek te heropenen om verweerder daartoe in de gelegenheid te stellen. Gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen, bestaat daartoe in dat geval echter geen aanleiding.
De rechtbank verwerpt daarom het primaire standpunt van verweerder.
4.3
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de echtheid van het overgelegde besluit van de Egyptische autoriteiten niet vast staat, zodat daaraan geen waarde kan worden gehecht. Verder blijkt volgens verweerder uit de weigering het inreisvisum te verlenen niet dat eiser zijn verblijfsvergunning in Egypte niet kan verlengen. Eiser heeft met het overleggen van het besluit tot weigering van een inreisvisum dus niet aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang tot Egypte zal kunnen krijgen.
4.4
Zoals in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3379) is overwogen kan verweerder slechts tegenwerpen dat een derde land voor een specifieke vreemdeling een veilig derde land is indien die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land. Zoals volgt uit paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is het aan verweerder, die immers tegenwerpt dat een vreemdeling uit een veilig derde land komt, om aannemelijk te maken dat een vreemdeling wordt toegelaten tot een bepaald land. Hiertoe dient hij aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van een vreemdeling redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan een vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot het land in zijn geval niet aanwezig zijn.
4.5
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er overeenkomstig het bepaalde in paragraaf C2/6.3 Vc redenen zijn om aan te nemen dat eiser wordt toegelaten tot Egypte. Verweerder heeft daarbij betrokken dat uit het paspoort van eiser blijkt dat hij een verblijfsrecht in Syrië heeft gehad tot 31 december 2017, dat zijn verblijfsrecht in Egypte in het verleden telkens is verlengd en dat hij in 2015, na een maand in Syrië te hebben verbleven, ook weer toegang tot Egypte heeft gekregen. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat zijn verblijfsrecht niet nogmaals verlengd zal worden, indien hij daarom verzoekt.
4.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet opnieuw een verblijfsvergunning in Egypte kan krijgen en dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er redenen zijn om aan te nemen dat eiser zal worden toegelaten tot Egypte.
Voor zover kan worden uitgegaan van de authenticiteit van het door eiser overgelegde besluit tot afwijzing van zijn aanvraag voor een inreisvisum, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de inhoud van dat stuk niet afdoet aan zijn standpunt dat hieruit niet blijkt dat eiser zijn verblijfsvergunning in Egypte niet kan verlengen. Blijkens het stuk is het inreisvisum immers geweigerd wegens het verstrijken van de geldigheid van zijn verblijfsvergunning in Egypte op 31 december 2017. Gesteld noch gebleken is dat eiser heeft gevraagd om verlenging van die verblijfsvergunning. Gelet daarop bestaat geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het overgelegde stuk op echtheid te laten onderzoeken.
De stelling van eiser ter zitting dat het verblijfsrecht van zijn ouders en zus in Egypte is beëindigd en dat uitzetting dreigt, en dat daarom aannemelijk is dat zijn verblijfsvergunning niet zal worden verlengd, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat hij niet een zodanige band heeft met Egypte dat het voor hem redelijk is om naar dat land terug te gaan. Het was altijd de bedoeling geweest om tijdelijk in Egypte te verblijven. Deze hoop is inmiddels vervlogen, gelet op de situatie in Syrië. Daarbij draaide het leven in Egypte voor zijn familie meer om overleven. In Nederland heeft hij familieleden die voor hem kunnen zorgen en is hij veilig. Eiser heeft daarom een betere band met Nederland dan met Egypte.
5.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een band heeft met Egypte nu eiser heeft verklaard dat hij samen met zijn ouders en twee zussen in ieder geval vanaf augustus 2012 tot medio 2017 in Egypte heeft verbleven. Eiser heeft verder verklaard dat hij en zijn zus daar toegang hadden tot onderwijs. Zijn ouders en zussen verblijven op dit moment nog steeds in Egypte. Zij wonen in een wooncomplex, [naam 3] , in Caïro.
5.2. Zoals in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 december 2017 ook is overwogen kan verweerder slechts tegenwerpen dat een derde land voor een specifieke vreemdeling een veilig derde land is, indien de vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan, zoals bepaald in artikel 3.106a, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Dit kan het geval zijn als een vreemdeling in het verleden in dat land heeft gewoond, maar kan ook worden afgeleid uit andere individuele omstandigheden, zoals het hebben van een partner of andere familie in dat land. Het is, zoals ook volgt uit paragraaf C2/6.3 Vc, in beginsel aan verweerder om aan de hand van de verklaringen van een vreemdeling en eventuele overgelegde of anderszins verkregen documenten aannemelijk te maken dat die vreemdeling een band heeft met het derde land. Het is vervolgens aan de vreemdeling om dat te weerleggen.
5.3 Eiser heeft verklaard dat hij vanaf eind 2011 dan wel vanaf augustus 2012 tot medio 2017 in Egypte heeft verbleven met zijn ouders en twee zussen en dat zijn familie daar nog steeds verblijft. Verder heeft eiser verklaard dat hij onderwijs heeft gevolgd in Egypte en dat hij toegang had tot gezondheidszorg. Zijn stelling in beroep dat hij in Egypte onder slechte omstandigheden heeft geleefd, is niet in lijn met zijn verklaringen in het nader gehoor dat hij geen problemen heeft ondervonden in Egypte en dat hij een normaal leven heeft geleid. Zijn stelling dat hem inmiddels duidelijk is geworden dat zijn ouders wel degelijk moeilijkheden hebben ondervonden, maar eiser daarvan in Egypte niet op de hoogte hebben gebracht, en dat de situatie voor zijn ouders steeds moeilijker wordt bij gebreke aan inkomsten, heeft hij niet onderbouwd. Aan de overgelegde verklaring van de in Nederland verblijvende oom van eiser heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen, nu die verklaring niet afkomstig is uit objectieve bron.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiser een zodanige band heeft met Egypte dat van hem in redelijkheid verwacht kan worden naar dat land terug te gaan, als bedoeld in artikel 3.106a, tweede lid, Vb. De stelling van eiser dat hij het hier in Nederland beter heeft en dat hij ook familie in Nederland heeft die voor hem kan zorgen, maakt dat niet anders. Het betoog van eiser dat zijn band met Nederland daardoor sterker is dan zijn band met Egypte, wat daarvan verder zij, maakt immers niet, gelet op het voorgaande, dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser ook een zodanige band heeft met Egypte dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Tot slot voert eiser aan dat verweerder bij zijn beoordeling van de vraag of eiser in Egypte wordt behandeld overeenkomstig de voorgeschreven beginselen waaraan een veilig derde land moet voldoen, geen informatiebronnen over de algemene situatie in Egypte heeft betrokken en dat verweerder zijn standpunt daarover niet inzichtelijk heeft gemaakt. Volgens eiser houdt Egypte zich niet aan de verdragsregels, met name niet aan het refoulementverbod. Eiser verwijst in dat verband naar de volgende stukken:
- een artikel uit de Groenlose Gids van 3 november 2017,
Amnesty strijd tegen lange gevangenisstraf voor Oeigoerse studente;- een internetartikel van Amnesty International van 17 oktober 2013,
Aanpak Syrische vluchtelingen in Egypte moet snel verbeteren;- een artikel van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: UNHCR) van 14 oktober 2016,
Zeven redenen waarom Syriërs en Irakezen vluchten naar Europa;- een internetartikel van de Volkskrant van 25 september 2015,
De Egyptische behandeling van vluchtelingen is onaanvaardbaar;- een internetartikel van Amnesty International van 1 augustus 2017,
Urgent action: more Uighur students at risk of forcible return.
6.1 Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, Vb is een vereiste voor het aanmerken van een derde land als een veilig derde land voor een vreemdeling dat, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, een vreemdeling in dat derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering of andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationale recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
Verweerder moet ingevolge artikel 3.37e Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) bij zijn beoordeling, of een vreemdeling volgens vorenbedoelde beginselen zal worden behandeld, een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa, en andere relevante internationale organisaties betrekken, mits zij beschikbaar zijn. Ook kan hij andere onafhankelijke, betrouwbare en objectieve bronnen gebruiken (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3378).
Om het mogelijk te maken dat een vreemdeling zich kan verweren tegen het standpunt dat een bepaald land voor hem een veilig derde land is, moet het door verweerder verrichte onderzoek en de daarop gebaseerde beoordeling inzichtelijk zijn. Hierdoor kan de bestuursrechter dit standpunt ook toetsen. Verweerder moet daarom uiterlijk in het besluit uitleggen welke bronnen hij heeft gebruikt en inzichtelijk maken op welke wijze hij de informatie bij zijn beoordeling heeft betrokken (zie ook de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 december 2017).
6.2
In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat Egypte in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Egypte heeft het Vluchtelingenverdrag geratificeerd en er zijn geen (recente) aanwijzingen dat Egypte (stelselmatig) Syriërs terugstuurt naar hun land en hiermee het non-refoulementbeginsel schendt.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat in zijn geval niet van het vorenstaande uitgegaan kan worden. Daartoe heeft verweerder betoogd dat de autoriteiten van Egypte eiser een verblijfsvergunning hebben verleend, zodat hij aanspraak kan maken op daaruit voortvloeiende rechten. In geval van dreigende of zich voordoende problemen in Egypte, kan eiser de bescherming inroepen van de (hogere) autoriteiten van Egypte, dan wel geëigende instanties. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij terugkeer naar Egypte voor hem problemen dreigen dan wel dat hij blootgesteld zal worden aan refoulement.
Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2017 (201701401/1/V2), waarbij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 8 februari 2017 (AWB 16/29987) is bevestigd, en waarin Egypte als veilig derde land is aangemerkt (onder 16.1).
Volgens verweerder heeft eiser verder niet onderbouwd waarom de situatie zoals omschreven in het door hem aangehaalde krantenartikel van 3 november 2017, waaruit blijkt dat in 2017 diverse Oeigoerse studenten zijn opgepakt door de Egyptische autoriteiten, ook voor eiser geldt. Hij heeft niet aangetoond dat hij op dezelfde wijze zal worden behandeld.
6.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen noch in het bestreden besluit de in artikel 3.37e VV genoemde bronnen heeft betrokken bij zijn onderzoek en de door hem gemaakte beoordeling of Egypte voor eiser een veilig derde land is, en meer in het bijzonder of Egypte zich houdt aan het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. Ook blijkt niet dat verweerder andere onafhankelijke, betrouwbare en objectieve bronnen daarvoor heeft gebruikt. Met de verwijzing in het bestreden besluit naar de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 8 februari 2017, bevestigd door de Afdeling met toepassing van artikel 91, tweede lid, Vw bij de hiervoor genoemde uitspraak van 28 maart 2017, heeft verweerder evenmin het door hem verrichte onderzoek en de door hem gemaakte beoordeling inzichtelijk gemaakt. Uit die uitspraak blijkt niet welke bronnen verweerder bij zijn in die zaak verrichte onderzoek en zijn daarop gebaseerde beoordeling heeft betrokken, nog daargelaten dat de genoemde uitspraken niet zijn gepubliceerd of bij het besluit zijn gevoegd, zodat eiser daarvan geen kennis heeft kunnen nemen. Aldus blijft onduidelijk of verweerder heeft gezocht naar de in artikel 3.37e, eerste lid, VV genoemde informatiebronnen en, als die bronnen bestaan, op welke wijze de informatie hieruit is betrokken bij de beoordeling. Dit is temeer van belang omdat eiser heeft verwezen naar algemene bronnen (met name het hiervoor genoemde artikel uit de Groenlose Gids van 3 november 2017 en de artikelen van Amnesty International van 17 oktober 2013 en 1 augustus 2017) ter onderbouwing van zijn betoog dat Egypte het beginsel van non-refoulement schendt.
Het standpunt van verweerder dat Egypte partij is bij het Vluchtelingenverdrag en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) maakt het voorgaande niet anders, nog daargelaten dat aansluiting bij die verdragen niet zonder meer garandeert dat een betreffende lidstaat zich in de praktijk ook aan de verplichtingen uit die verdragen houdt.
Het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Egypte ook in zijn geval zich niet zal houden aan het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag, omdat de door hem aangehaalde berichten over schending van het refoulementverbod door Egypte zien op Oeigoeren uit China, maakt het voorgaande evenmin anders. Verweerder heeft immers ook geen informatie naar voren gebracht, als bedoeld in artikel artikel 3.37e, eerste lid, VV, waaruit kan worden geconcludeerd dat Egypte het non-refoulementbeginsel ten aanzien van Syriërs wel respecteert.
Dat eiser in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning in Egypte en niet is gebleken dat hij die vergunning niet kan verlengen, biedt evenmin zonder meer grond voor de conclusie dat Egypte het non-refoulementbeginsel respecteert bij het niet verlengen of intrekken van die vergunning. Daarbij is van belang dat aan eiser een verblijfsvergunning is verleend wegens studie en niet is gebleken dat die vergunning verband houdt met internationale bescherming.
6.4
Bij zijn verweerschrift heeft verweerder alsnog de hiervoor genoemde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 8 februari 2017 en van de Afdeling van 28 maart 2017 in het geding gebracht. Daarmee heeft verweerder het hiervoor bedoelde gebrek in de besluitvorming niet hersteld, nu, zoals hiervoor is overwogen, uit die uitspraken niet blijkt welke bronnen verweerder bij zijn in die zaak verrichte onderzoek en zijn daarop gebaseerde beoordeling heeft betrokken.
In zijn verweerschrift heeft verweerder voorts verwezen naar verschillende bronnen op internet, die volgens hem ten grondslag hebben gelegen aan zijn standpunt in de zaak die heeft geleid tot de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, dat Egypte voor de Syrische vreemdeling in die zaak een veilig derde land is. Met die verwijzing heeft verweerder het gebrek in de besluitvorming evenmin hersteld. Zoals ter zitting is komen vast te staan, kunnen een aantal links naar websites die verweerder in zijn verweerschrift heeft opgenomen, niet worden geopend en leiden een aantal andere links naar algemene nieuwssites, zonder dat blijkt op welke informatie op die nieuwssites verweerder zich heeft gebaseerd. Verweerder heeft ook niet anderszins kunnen toelichten wat de inhoud van die internetbronnen is.
Alleen de verwijzing in het verweerschrift naar het nieuwsbericht van de UNHCR
, Syrians in Egypt: A haven dispite the hardship, van onbekende datum, is via Google traceerbaar gebleken. De verwijzing naar dit bericht maakt het door verweerder in deze zaak gedane onderzoek en de door hem verrichte beoordeling niet alsnog inzichtelijk. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt op welke wijze verweerder dit bericht heeft betrokken bij zijn beoordeling en dus welke informatie uit het bericht van belang is voor zijn standpunt dat eiser in Egypte volgens de in artikel 3.106a, eerste lid, Vb bedoelde beginselen zal worden behandeld. Dit klemt temeer, nu uit het bericht ook niet blijkt op welke wijze in Egypte met het refoulementverbod wordt omgegaan. Het nieuwsbericht beschrijft immers vooral de economische situatie voor Syriërs in Egypte, maar gaat niet in op de vraag hoe de Egyptische autoriteiten met het refoulementverbod omgaan. Dit is temeer van belang nu eiser, zoals hiervoor is overwogen, heeft verwezen naar algemene bronnen ter onderbouwing van zijn betoog dat Egypte het beginsel van non-refoulement schendt.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd, mede in het licht van de door eiser overgelegde berichten over uitzettingen van vreemdelingen door de Egyptische autoriteiten, dat Egypte voor eiser een veilig derde land is.
De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank zal het besteden besluit om die reden vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor onder 6.4 is overwogen, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S.O.L. Chung A Hing, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel