ECLI:NL:RBDHA:2018:2186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
SGR 17/ 4833 en SGR 17/5052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en ontheffing uit KMA-opleiding van een militair

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een militair, en de minister van Defensie. De eiser was ontheven van zijn opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) op basis van een opleidingsrapport dat een onvoldoende beoordeling gaf. De rechtbank heeft de besluiten van de minister, die de bezwaren van de eiser ongegrond verklaarde, getoetst aan de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling van de eiser op basis van zijn competenties, zoals inzet en samenwerking, terecht was en dat de minister in redelijkheid tot ontheffing van de opleiding had kunnen besluiten. De eiser had aangevoerd dat zijn slechte prestaties te wijten waren aan medische klachten, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de besluiten van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/4833 (beoordeling) en SGR 17/5052 (ontheffing uit opleiding)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: kapitein mr. W.E. Bouwers, mr. P.M. van der Weijden, kapitein D.J. van de Venne en luitenant-kolonel M.A.J.J. Vial).

Procesverloop

Op 2 juni 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder ten aanzien van eiser een opleidingsrapport opgesteld.
Op 28 juni 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiser met ingang van 17 juni 2016 ontheven van zijn opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA).
Bij besluit van 30 mei 2017 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 7 juni 2017 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 8 februari 2018 aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1. Bij besluit van 31 juli 2002 is eiser, geboren [geboortedatum] 1976, aangesteld als militair voor onbepaalde tijd bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Landmacht. Bij hetzelfde besluit is eiser aangewezen tot het volgen van de initiële opleiding tot officier bij het wapen der genie. Eiser is destijds begonnen aan de lang model officiersopleiding, de Militair Wetenschappelijke Opleiding (MWO).
2. Bij besluit van 6 februari 2007 is eiser ontheven van de MWO en aansluitend geplaatst bij de Individuele Begeleidingsdienst Koninklijke Landmacht (het huidige DienstenCentrum Re-integratie).
3. Bij besluit van 6 oktober 2008 is eiser ingaande 1 januari 2009 eervol ontslag verleend wegens blijvende ongeschiktheid voor het vervullende van de militaire dienst door een ziekte of gebrek. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 8 juni 2009 ongegrond verklaard. Na bezwaar is dit besluit gehandhaafd. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 29 oktober 2012 gegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 december 2013 (ECLI:CRVB:2013:2955) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover deze uitspraak betrekking had op het herroepen van het ontslagbesluit. Daarbij heeft de CRvB geoordeeld dat vanwege het gegeven dat het ontslagbesluit geen stand kon houden, ook de ontheffing van de opleiding daarmee was herroepen. Daaraan heeft de CRvB de conclusie verbonden dat eiser in staat moet worden gesteld zijn opleiding aan de KMA te vervolgen.
4.
In het voorjaar van 2014 is in gezamenlijk overleg besloten om een opleidingsinpassingsgesprek aan te gaan, waarin zou worden bepaald welk opleidingstraject het best zou passen, met inachtneming van eisers inmiddels opgedane kennis en ervaring, te weten de bachelor [bachelor] , die eiser heeft behaald aan de [universiteit].
5. Bij besluit van 1 augustus 2014 is eiser een opleidingsplaats in de Korte Officiersopleiding (KOO) aan de KMA toegewezen. De KMA opleiding algemeen ( [opleiding algemeen] ) heeft hij afgerond. Op 10 augustus 2015 is eiser gestart met [onderdeel] en diezelfde dag uitgevallen om fysieke redenen. Eiser is daarop geplaatst in het Individuele Begeleidingspeleton. Op 22 februari 2016 heeft eiser de opleiding hervat. Op 26 mei 2016 heeft eiser zijn beoordeling ontvangen met als totaal oordeel onvoldoende.

SGR 17/4833 (beoordeling)6.In het primaire besluit heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende scoort op de te beoordelen competenties ‘inzet’, ‘verantwoordelijkheid’, ‘resultaatgerichtheid’, ‘samenwerken’, ‘communiceren’, ‘plannen en organiseren’ en ‘kwaliteit geleverde werk’. Het totaaloordeel is onvoldoende.

7. Eiser voert aan dat de beoordeling in het primaire besluit 1 op onjuistheden berust. Volgens hem wordt er ten onrechte een hysterisch beeld geschetst.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0724) is de rechterlijke toetsing hier beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. In geval van negatieve oordelen geldt het uitgangspunt dat het betrokken bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is, en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de evenbedoelde toetsing kunnen doorstaan.
8.1.
In het primaire besluit 1 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de te beoordelen competenties. De rode draad die uit dat besluit naar voren komt is dat eiser niet de gewenste houding heeft van een toekomstig officier. Hij is niet in staat om op een constructieve manier met kritiek om te gaan, zowel van zijn leidinggevenden als van zijn medeleerlingen. Hij heeft meerdere malen dingen gezegd waaruit blijkt dat hij feedback naast zich neerlegt. Daarnaast werpt verweerder aan eiser tegen dat hij geregeld afspraken niet nakomt. Bovendien is geconstateerd dat eiser zo min mogelijk fysiek zwaar werk uitvoert, en alleen meetilt als hij daartoe door de instructeur en medeleerlingen wordt geactiveerd. Voorts werpt verweerder eiser tegen dat hij heeft verzaakt zijn deeltaken te vervullen in gezamenlijke projecten en zich bot heeft opgesteld naar zijn medeleerlingen met wie hij samenwerkte. Eiser is erg passief in het bij- of aansturen van opdrachten en het voorbereiden en uitvoeren van zijn eigen opdrachten. Hij heeft geen overzicht en kan geen prioriteiten stellen. In zijn schriftelijk werk wordt een dalende lijn waargenomen. Ook heeft eiser twee veiligheidsincidenten veroorzaakt, hetgeen onacceptabel is voor een aankomend officier. Zijn communicatievaardigheden, zowel mondeling als schriftelijk, zijn slecht, waardoor het eiser vaak niet lukt om een boodschap over te brengen.
Verweerder heeft het voorgaande geïllustreerd met vele voorbeelden en gestaafd met onder andere gespreksnotities, reflectieverslagen en een leerlingenrapportage van 30 mei 2016. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 8 is opgemerkt betekent dat dat het beroep in SGR 17/4833 ongegrond is.

SGR 17/5052 (ontheffing)

9.
In het primaire besluit 2 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser vanwege zijn onvoldoende opleidingsrapportage niet voldoet aan de voor zijn opleiding gestelde eisen. Conform het advies van de Commissie voor Advies (CvA) van 13 juni 2016, waarin eiser heeft gezegd zich te kunnen vinden, wordt hij op grond van artikel 16d van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) met ingang van 17 juni 2016 ontheven van de opleiding.
In het bestreden besluit 2 heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gronden van bezwaar vrijwel overeenkomen met de gronden van bezwaar die zijn ingediend tegen het primaire besluit 1. Derhalve wordt het bestreden besluit 1 in zoverre in het bestreden besluit 2 ingelast. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn slechtere prestaties zijn veroorzaakt door zijn blaasproblemen, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij tijdens zijn opleiding een medische behandeling onderging, dan wel dat hij in die periode een (militaire) arts heeft geconsulteerd. Bovendien was het functioneren van eiser in het beoordelingstijdvak van de vaktechnische opleiding zodanig onvoldoende, dat de opleiding eveneens niet met goed gevolg zou zijn afgelegd als de medische beperkingen er niet waren.
10. Eiser voert aan dat hij wel degelijk tijdens zijn opleiding onder behandeling stond voor zijn urologische problemen en het probleem aan zijn schouder. Voorts voert hij aan dat in het primaire besluit 2 ten onrechte is vermeld dat hij zich kon vinden in het advies van de CvA. Eiser wijst er op dat hij dat in de gronden van bezwaar juist expliciet naar voren heeft gebracht. Ten slotte wijst eiser er op dat zijn beoordeling niet geloofwaardig is, nu hij eerder altijd met voldoendes werd beoordeeld en nu met enkel onvoldoendes.
11. Ingevolge artikel 16d van het AMAR, voor zover thans van belang, kan de militair, die is aangewezen voor het volgen van een opleiding, daarvan door Onze Minister worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de voor de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de militair noodzakelijk is.
12. De rechtbank overweegt als volgt.
De op grond van artikel 16d van het AMAR aan verweerder toegekende bevoegdheid tot ontheffing van een militair uit een opleiding, betreft een discretionaire bevoegdheid. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen. Beoordeeld dient te worden of verweerder, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid tot ontheffing van eiser uit de opleiding heeft kunnen komen, dan wel of verweerder anderszins in strijd heeft gehandeld met enig algemeen rechtsbeginsel of algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat, gezien de aard van de negatief beoordeelde competenties, het niet aannemelijk is dat de door eiser gestelde medische klachten de oorzaak zijn van zijn functioneren. Zo is eiser negatief beoordeeld op houding en gedrag, communicatie en verantwoordelijkheidsbesef. De rechtbank is van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser niet met medische stukken heeft gestaafd dat zijn klachten in de beoordelingsperiode van invloed zijn geweest op de negatief beoordeelde competenties.
Dat eiser eerder altijd met voldoendes werd beoordeeld kan niet afdoen aan het feit dat, zoals onder rechtsoverweging 8.1. is overwogen, verweerder hem in de thans relevante periode in redelijkheid met een onvoldoende heeft kunnen beoordelen.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat het feit dat ten onrechte in het primaire besluit 2 is vermeld dat eiser zich kon vinden in het advies van de CvA weliswaar slordig is, maar dat dat niet betekent dat eiser niet op grond van artikel 16d van het AMAR van zijn opleiding kon worden ontheven.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid tot ontheffing uit de opleiding.
13. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 26 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.