ECLI:NL:RBDHA:2018:2174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
NL17.7666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Guinee-Bissause nationaliteit wegens ongeloofwaardig asielrelaas

Op 26 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Guinee-Bissause eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat het asielrelaas van de eiser als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser had aangevoerd dat hij vreest voor zijn dorpsgenoten in Guinee-Bissau, die zich zouden willen wreken omdat hij per ongeluk landbouwakkers in brand heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de vrees van eiser niet aannemelijk was, aangezien hij vaag had verklaard over de mogelijke wraakacties van zijn dorpsgenoten en er geen concrete aanwijzingen waren dat hij daadwerkelijk gevaar liep. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de asielaanvraag ongegrond was.

Tijdens de zitting op 19 februari 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat de door eiser aangevoerde argumenten, waaronder de culturele context van Afrika en de etnische spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen, niet voldoende onderbouwd waren. Eiser had ook niet aangetoond dat zijn status als minderjarige op het moment van de aanvraag een rol speelde in de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.7666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.A.H. Kroes).

ProcesverloopBij besluit van 25 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B.J. Kane. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Guinee-Bissause nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1999.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Guinee-Bissau te vrezen heeft voor zijn dorpsgenoten, die zich willen wreken omdat hij per ongeluk landbouwakkers in brand heeft gestoken.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: zijn nationaliteit, identiteit en herkomst en de brand op de landbouwgrond.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig zijn. Ook zijn verklaring dat hij brand heeft veroorzaakt op landbouwgrond van dorpsgenoten acht verweerder geloofwaardig. Verweerder acht echter niet aannemelijk dat eiser vanwege die brand te vrezen heeft voor zijn dorpsgenoten. Daartoe heeft verweerder er op gewezen dat eiser vaag heeft verklaard over de vraag of hij denkt dat zijn dorpsgenoten zich willen wreken, nu hij heeft gezegd dat het mogelijk is dat hij een schadevergoeding moet betalen of dat hij wordt doodgeslagen. Dat eiser vreest gedood te worden is volgens verweerder louter gebaseerd op vermoedens. De omstandigheid dat eiser heeft gezegd dat hij na de brand nog enkele dorpsgenoten heeft gesproken en daarna zonder problemen heeft kunnen vertrekken, duidt er niet op dat hij in zijn dorp gevaar loopt. Ook werpt verweerder aan eiser tegen dat hij heeft verklaard dat het eerder is voorgekomen dat dorpsgenoten per ongeluk landbouwgrond in brand hebben gestoken en dat die dorpsgenoten daardoor geen problemen hebben ondervonden. Nu eiser ook de landbouwgrond van zijn oom, bij wie hij woonde, in brand heeft gestoken, ziet verweerder niet in waarom zijn dorpsgenoten zouden kunnen denken dat hij de brand expres heeft aangestoken. De vrees dat zijn dorpsgenoten hem ervan verdenken de brand bewust te hebben aangestoken is louter gebaseerd op vermoedens. Evenmin ziet verweerder in waarom slechts de moeder van eiser is aangesproken op de brand, en niet zijn oom, bij wie eiser woonde en op wiens akker de brand is ontstaan. Dat een dorpsbewoner gedreigd heeft de politie in te lichten betekent volgens verweerder nog niet dat de politie ook daadwerkelijk naar hem op zoek is. Nu de door eiser gestelde vrees voor zijn dorpsgenoten niet is onderbouwd en op vermoedens berust is, concludeert verweerder dat de asielaanvraag ongegrond is.
5. Eiser voert in beroep aan dat bij een eerdere uit de hand gelopen brand de veroorzaker, [persoon], gevlucht is, en dat de dorpelingen zeiden dat zij hem zouden ombrengen als hij ooit zou terugkeren. Eiser voert voorts aan dat verweerder de culturele context van Afrika heeft miskend, waarin het niet veel uitmaakt of de veroorzaker opzettelijk schade heeft veroorzaakt of niet. Eiser weet niet of zijn oom is aangesproken op de brand. Het is goed mogelijk dat dit wel is gebeurd en dat zijn moeder dat niet wist, dan wel dat zij dit niet aan eiser heeft verteld. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat de enkele omstandigheid dat een dorpsgenoot dreigde naar de politie te gaan, niet betekent dat de politie ook daadwerkelijk naar hem op zoek is. Behalve dat eiser een slechte relatie had met zijn oom, die hem ervan verdacht de brand expres uit de hand te hebben laten gelopen, is van belang dat eiser behoort tot de Malinke/Madinga-bevolkingsgroep, terwijl de meeste verwoeste landbouwgrond behoorde tot leden van de Fula/Pular-bevolkingsgroep. Deze groepen wantrouwen elkaar sterk en er zijn grote etnische spanningen tussen beide groepen, resulterend in incidenten. Eiser heeft dit niet eerder naar voren gebracht omdat hij zich voorafgaand aan het horen niet goed voelde.
Ten slotte voert eiser aan dat hij op het moment dat hij zijn asielaanvraag indiende minderjarig was, en dat, doordat het besluit buiten de beslistermijn is genomen, hij meerderjarig is geworden voordat zijn aanvraag is afgewezen. Dit is nadelig voor eiser, en hij betoogt dat verweerder daar ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Hetgeen eiser aanvoert over de veroorzaker van een eerdere brand is onvoldoende concreet om daaruit de conclusie te trekken dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat eisers dorpsgenoten zich op hem zouden willen wreken vanwege de door hem veroorzaakte brand. Dat het binnen de culturele context van Afrika niet uitmaakt of hij de brand opzettelijk heeft veroorzaakt of niet, is geenszins gestaafd of geconcretiseerd.
Ook de beroepsgrond van eiser dat hij niet wist of zijn oom is aangesproken op de brand en dat het goed mogelijk was dat dat wel het geval is, acht de rechtbank dermate vaag dat daarin geen grond wordt gezien om het standpunt van verweerder, dat het bevreemdingwekkend is dat alleen de moeder is aangesproken op de brand en niet zijn oom, bij wie eiser inwoonde en wiens grond in brand is gestoken, ondeugdelijk gemotiveerd te achten.
De eerst in beroep naar voren gebrachte stelling dat de meeste verwoeste landbouwgrond toebehoorde aan leden van een rivaliserende stam, is door eiser niet geconcretiseerd en bovendien in strijd met hetgeen hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser niet heeft gestaafd dat er medische beletselen waren om hem te horen. Ook in zoverre ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het standpunt van verweerder niet deugdelijk gemotiveerd is.
Verweerder is ten aanzien van diverse aspecten van het asielrelaas van eiser tot de conclusie gekomen dat deze ongeloofwaardig zijn, zodat het gehele relaas volgens verweerder niet geloofwaardig is. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat de beoordeling van zijn asielaanvraag anders zou hebben uitgepakt als eiser nog minderjarig zou zijn geweest op het moment dat zijn aanvraag werd afgewezen. Dat is door eiser immers niet onderbouwd.
Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen als ongegrond.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel