ECLI:NL:RBDHA:2018:2155
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Kort geding over aanbesteding en verbod tot heraanbesteding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vennootschap onder firma, aangeduid als '[eiseres]', en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Rijksvastgoedbedrijf. De procedure volgde op een meervoudige onderhandse aanbestedingsprocedure die door de Staat was gepubliceerd voor het bemeten en bemonsteren van afvalwater op negen locaties van defensie. De eiseres vorderde primair een verbod op heraanbesteding en een bevel tot gunning van de opdracht aan haar, subsidiair een schadevergoeding van € 55.000,--. De eiseres stelde dat de aanbesteding op onjuiste gronden was stopgezet en dat er geen tegenstrijdigheden waren in de aanbestedingsdocumenten. De Staat voerde aan dat er wel degelijk tegenstrijdigheden waren die een heraanbesteding rechtvaardigden.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanbestedende dienst, in dit geval het Rijksvastgoedbedrijf, de bevoegdheid heeft om de aanbestedingsprocedure te beëindigen zonder dat dit op gewichtige redenen hoeft te berusten. De rechter concludeerde dat de tegenstrijdigheden in de aanbestedingsdocumenten een objectieve reden vormden voor de Staat om tot heraanbesteding over te gaan. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de ruimte die aanbestedende diensten hebben in het afzien van gunning en de noodzaak van objectieve rechtvaardiging bij heraanbesteding.