ECLI:NL:RBDHA:2018:2128
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens ongeloofwaardige doodsbedreigingen en algemene veiligheidssituatie in Irak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser. De eiser, geboren in 1989, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de verklaringen van de eiser over doodsbedreigingen door een officier ongeloofwaardig waren, omdat de eiser geen documenten ter onderbouwing kon overleggen en op essentiële onderdelen vaag en summier was in zijn verklaringen. De eiser had gewerkt bij het ministerie van Defensie en stelde dat hij met de dood was bedreigd door een officier die hem had gevraagd om namen van officieren uit een systeem te verwijderen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren, onder andere omdat de eiser niet de naam of standplaats van de officier kon geven en zijn verklaringen over telefonische bedreigingen niet konden worden onderbouwd.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de overgelegde documenten, waaronder een arrestatiebevel en een brief van het ministerie van Defensie, niet overtuigend waren en niet konden dienen ter ondersteuning van de verklaringen van de eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie in Irak die de eiser in aanmerking zou doen komen voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.