Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2018 in de zaak tussen
thans h.o.d.n. [naam eiseres],te [plaats] ([buitenland]), eiseres
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres, een buitenlandse rechtspersoon, in beroep ging tegen een boete die haar was opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De boete van € 8.000,- was opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid en vreemdelingen (Wav) en een aanvullende boete van € 2.250,- wegens overtreding van artikel 15, tweede en vierde lid, van de Wav. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een vreemdeling werkzaamheden heeft laten verrichten op haar schip zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA). Eiseres betwistte de bevoegdheid van de verweerder om een boete op te leggen aan een in het buitenland gevestigde onderneming, maar de rechtbank oordeelde dat de overtreding in Nederland had plaatsgevonden, waardoor de verweerder bevoegd was. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende had gedaan om te voorkomen dat de vreemdeling arbeid verrichtte en dat zij niet had voldaan aan de controleverplichting van de Wav. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de opgelegde boetes.