In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2018 een beschikking gegeven inzake de adoptie van een minderjarige na draagmoederschap. Verzoekers, beiden van het mannelijk geslacht, hebben sinds de geboorte van het kind, dat op [geboortedatum] te [geboorteplaats] is geboren, de zorg voor het kind op zich genomen. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift dat op 22 juni 2017 is ingediend, waarin verzoekers de adoptie van de minderjarige en de wijziging van zijn geslachtsnaam vroegen. De draagouders, de juridische ouders van het kind, hebben geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot adoptie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers ten minste drie jaar samenleven en dat zij de minderjarige vrijwel direct na zijn geboorte in hun gezin hebben opgenomen. De wettelijke verzorgingstermijn van een jaar, zoals vereist in artikel 1:228 lid 1 onder f van het Burgerlijk Wetboek, is niet nageleefd. Verzoekers hebben echter betoogd dat deze termijn in hun geval in strijd is met het non-discriminatiebeginsel en het recht op eerbiediging van hun privé-, familie- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op artikel 8 EVRM in dit geval doel treft. De wettelijke verzorgingstermijn dient in het belang van de minderjarige, maar in deze bijzondere situatie, waarin verzoekers de voogden zijn en de biologische vader van het kind, is het niet redelijk om de termijn af te wachten. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot adoptie toegewezen en bepaald dat de minderjarige na de adoptie de geslachtsnaam van de eerste verzoeker zal dragen. De rechtbank heeft ook voorzieningen getroffen voor de latere vermelding van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.