ECLI:NL:RBDHA:2018:2037
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse eiseres wegens ongeloofwaardig asielrelaas en trauma
Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Afghaanse eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat het asielrelaas van de eiseres als ongeloofwaardig werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres, afkomstig uit Khandahar, niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Afghanistan te vrezen had voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de eiseres en haar ouders, die niet geloofwaardig werden bevonden. De rechtbank concludeerde dat de eiseres in Afghanistan negen jaar onderwijs had kunnen volgen zonder problemen van de Taliban en dat er geen bewijs was dat zij onder druk stond van haar familie om te stoppen met school.
De rechtbank ging ook in op de stelling van de eiseres dat zij getraumatiseerd was door de moord op haar broer. De rechtbank oordeelde dat de dood van haar broer niet geloofwaardig was en dat de eiseres daarom niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van traumatische gebeurtenissen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken inzake de vader en moeder van de eiseres, waarin ook de persoonlijke problemen van haar vader met de Taliban niet geloofwaardig werden bevonden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter W. Toekoen, in tegenwoordigheid van griffier J.A.B. Koens, en werd openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.