ECLI:NL:RBDHA:2018:2034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17/8037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse eiseres en haar minderjarige kinderen op grond van ongeloofwaardig asielrelaas

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Afghaanse eiseres die samen met haar minderjarige kinderen een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het asielrelaas van de eiseres ongeloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiseres over de problemen met de Taliban en de bedreigingen die zij en haar gezin zouden hebben ondervonden, niet geloofwaardig waren. De rechtbank wees erop dat de eiseres onvoldoende kon verklaren over de gestelde bedreigingen en dat er geen bewijs was dat haar dochter daadwerkelijk problemen had ondervonden in verband met een mogelijke uithuwelijking.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Afghanistan te vrezen had voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken, waarin de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiseres en haar gezin ook in twijfel werd getrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/8037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 1], geboren op [geboortedatum 1] ,
[naam 2], geboren op [geboortedatum 2] ,
[naam 3], geboren op [geboortedatum 3] ,
[naam 4], geboren op [geboortedatum 4] ,
(gemachtigde mr. N. Van Bremen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2017, tezamen met de beroepen van de echtgenoot [naam 5] (AWB 17/8034) en dochter [naam 6] (AWB 17/8035). Eiseres is ter zitting verschenen bijgestaan door mr. A. Šimičević, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig: T. Khazen, tolk, haar echtgenoot en dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres en haar minderjarige kinderen zijn allen van Afghaanse nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum] , is moslima (sjiiet) en behoort tot de Farsiwan bevolkingsgroep. Op 19 oktober 2015 heeft zij, mede namens haar minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
- de etniciteit en geloofsovertuiging van eiseres:
- de problemen van de echtgenoot van eiseres met de Taliban;
- de problemen van haar zoon Mahamoud met de Taliban;
- de problemen van haar dochter Diyana, in verband met uithuwelijking met haar neef en het
volgen van onderwijs.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder gelooft de identiteit, nationaliteit, herkomst, etniciteit en geloofsovertuiging van eiseres. De verklaring van eiseres dat de broer van haar echtgenoot wilde dat dochter [naam 6] zou stoppen met het volgen van onderwijs om vervolgens met zijn zoon (haar neef) te kunnen trouwen, gelooft verweerder eveneens. De verklaringen van eiseres over de problemen van haar echtgenoot en zoon [naam 1] met de Taliban acht verweerder niet geloofwaardig. Volgens verweerder is daarom niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
4. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt – voor zover van belang – hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres over de problemen met de Taliban, waardoor haar leven en dat van haar gezin onhoudbaar was, niet geloofwaardig zijn.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres slechts weinig kan verklaren over de gestelde bedreigingen. Verder weet eiseres niets te vertellen over de dood van haar zoon [naam 7] . Zij weet niet hoe haar zoon om het leven is gekomen, waar dit was en door wie hij om het leven is gebracht. Ook heeft verweerder het merkwaardig kunnen vinden dat eiseres naar een rouwdienst ging en pas ter plekke te horen kreeg dat het de rouwdienst van haar zoon betrof. Dat de vrouw in Afghanistan een ondergeschikte positie heeft is hiervoor geen genoegzame verklaring. Uit niets blijkt dat de (gestelde) ondergeschikte positie van de vrouw in Afghanistan met zich meebrengt dat eiseres van dergelijke cruciale zaken niet voorafgaande aan een rouwdienst op de hoogte zou worden gesteld. De rechtbank verwijst verder naar de uitspraak inzake de echtgenoot van heden, AWB 17/8034, rechtsoverwegingen 6 en 7, waarin de persoonlijke problemen van haar echtgenoot en zoon [naam 1] met de Taliban, alsmede de dood van haar zoon [naam 7] ongeloofwaardig zijn bevonden.
6. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de problemen van dochter [naam 6] , in verband met uithuwelijking met haar neef en het
volgen van onderwijs, onvoldoende zwaarwegend zijn om vluchtelingschap aan te nemen.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat niet gebleken is dat [naam 6] zelf problemen heeft ondervonden van familieleden en de Taliban. Verder is niet aannemelijk gemaakt waar de druk van de oom om [naam 6] aan zijn zoon uit te huwelijken nu precies uit bestond. Ook is niet toegegeven aan die druk, omdat het niet tot een daadwerkelijk huwelijk is gekomen. Daarnaast heeft [naam 6] haar onderwijs kunnen voortzetten.
7. Voor de overige beroepsgronden verwijst de rechtbank naar de uitspraak inzake de echtgenoot van heden, AWB 17/8034. De rechtsoverwegingen 9 tot en met 13 van deze uitspraak worden hier herhaald en ingelast beschouwd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B.
Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.