ECLI:NL:RBDHA:2018:2017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
nl17.4941 en nl17.4942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse zussen en de beoordeling van de geloofwaardigheid van hun verklaringen

In deze zaak hebben twee Afghaanse zussen, eiseres 1 en eiseres 2, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen. De zussen zijn geboren in Iran en hebben de Afghaanse nationaliteit. Eiseres 1 heeft haar asielaanvraag gebaseerd op de verkrachting door een bekende van de familie en de daaruit voortvloeiende bedreigingen. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiseres 1 ongeloofwaardig geacht, ondanks de geloofwaardigheid van hun nationaliteit en identiteit. De rechtbank heeft op 22 februari 2018 uitspraak gedaan en de beroepen gegrond verklaard, waarbij de bestreden besluiten zijn vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de zussen niet naar Afghanistan konden terugkeren, gezien hun situatie in Iran. De rechtbank heeft ook bepaald dat de staatssecretaris de proceskosten van de eiseressen moet vergoeden, vastgesteld op € 1.002. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.4941 en NL17.4942

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiseres 1

[naam 1], eiseres 2
tezamen: eiseressen
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid(daaronder mede begrepen zijn rechtsvoorgangers), verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

ProcesverloopEiseressen hebben beroep ingesteld tegen de twee besluiten van verweerder van 23 juni 2017 (de bestreden besluiten).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. Eiseres 1 is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseressen zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum 1] en bezitten de Afghaanse nationaliteit. Zij zijn zussen van elkaar. Het asielrelaas van eiseres 2 is afhankelijk van dat van haar zus.
2. Eiseres 1 heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Haar ouders zijn Hazara en zij zijn 30 jaar geleden naar Iran gevlucht. Zij hebben legaal verblijf verkregen. Eiseressen zijn in Iran geboren. Eiseres 1 heeft kopieën van haar verblijfsvergunning en die van haar zus overgelegd. Haar ouders zijn gescheiden en zij woonde bij haar vader. In januari of februari 2015, toen zij alleen thuis was, kwam [naam 2] , de zoon van een kennis van haar vader, langs om een kachel terug te brengen. Eiseres 1 vroeg of hij de kachel in de schuur wilde neerzetten. Vervolgens heeft hij haar verkracht. Vervolgens heeft [naam 2] haar daarna nog ongeveer tien maal thuis bezocht en verkracht. Ook heeft hij haar bedreigd en gechanteerd met telefoontjes en met sms’jes. Eiseres 1 durfde dit aan niemand te vertellen.
In augustus of september 2015 heeft een werknemer van haar vader hen gezien en haar vader op de hoogte gebracht. Eiseres 1 is naar een zus gevlucht. Zij vreest dat haar vader en de ooms van vaderskant haar zullen vermoorden.
Samen met haar moeder, broer en eiseres 2 is zij gevlucht met behulp van een buurvrouw. De moeder en de broer van eiseressen verblijven in Duitsland.
Daarnaast heeft eiseres 1 verklaard dat zij vanwege haar etnische afkomst in Iran is gediscrimineerd. Verder heeft zij tijdens haar reis naar Nederland [naam 3] ontmoet. Na korte tijd heeft zij de relatie verbroken. Volgens eiseres 1 heeft [naam 3] contact gehad met haar familie en vrienden en leugens over haar verteld, waardoor zij problemen heeft ondervonden.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. De nationaliteit en identiteit van eiseressen acht verweerder geloofwaardig. De verkrachting van eiseres 1 en de eerwraakproblemen die daaruit zijn ontstaan, worden echter ongeloofwaardig geacht. De in Iran ondervonden discriminatie wordt wel geloofwaardig geacht, maar niet is gebleken dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden heeft opgeleverd dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. De problemen met haar familie vanwege de gestelde leugens van [naam 3] zijn evenmin aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
4. Op wat eiseressen daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
5. Eiseres 1 voert in beroep aan dat verweerder met de overweging dat er in Iran een streng islamitische patriarchale tucht heerst, ten onrechte vraagtekens heeft geplaatst bij haar verklaring dat zij [naam 2] heeft toegelaten tot de woning toen zij alleen thuis was. Zij betwist dat een dergelijke cultuur in Iran bestaat. Het is niet vreemd dat zij [naam 2] in het huis heeft toegelaten, nu hij een bekende van de familie was en niet onaangekondigd kwam.
Verweerder heeft in reactie op deze stelling in het bestreden besluit reeds uitvoerig en voldoende gemotiveerd waarom dit niet wordt gevolgd. Eiseres 1 heeft daartegen in beroep niets ingebracht. Volgens verweerder is haar handelwijze ook in strijd met haar eigen beschrijving van de sfeer in het gezin, die volgens eiseres 1 bijzonder conservatief was. De rechtbank volgt dat standpunt van verweerder. In het verweerschrift heeft verweerder dit standpunt dan ook terecht gehandhaafd.
6. Volgens eiseressen kan verweerder niet in redelijkheid van hen verlangen dat zij zich met hun vader naar Afghanistan begeven, nu zij geen banden hebben met dat land. Eiseressen beroepen zich op de verslechterde algemene situatie in Afghanistan en op verweerders beleid inzake alleenstaande vrouwen. Dat hun vader die in Iran verblijft, volgens verweerder vanuit Iran met hen mee zou kunnen reizen naar Afghanistan, is een onaanvaardbare ‘oprekking’ van dit beleid.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het bestendig verblijf van eiseressen in Iran en een terugkeer naar dat land niet bij de beoordeling is betrokken, maar dat dit wel had gemoeten.
7. De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat verweerder dit onderdeel van de bestreden besluiten niet voldoende heeft gemotiveerd. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. Vervolgens zal worden beoordeeld of de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand kunnen blijven, zoals bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
9. Uit overweging 5 volgt dat verweerder het asielrelaas van eiseres 1 terecht ongeloofwaardig heeft geacht. Bovendien hebben eiseressen niet bestreden het standpunt van verweerder dat de in Iran ondervonden discriminatie niet zodanig ernstig was, dat het leven voor eiseressen daar onhoudbaar was. Daaruit volgt dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege de in Iran ondervonden problemen in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming. En dat betekent dat verweerder weliswaar niet met zoveel woorden heeft geconcludeerd dat het asielrelaas ook bij de beoordeling van Iran als herkomstland niet leidt tot inwilliging van de aanvragen, maar dat dit wel volgt uit de beoordeling.
10. Eiseres 1 heeft in een brief van 10 december 2017 aan de rechtbank meegedeeld dat zij zich inmiddels heeft bekeerd tot het christendom en dat zij in verband daarmee, mede ten behoeve van eiseres 2, een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend. Zij heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van de beroepen aan te houden tot na de beslissing op de nieuwe aanvraag. Dit verzoek is bij brief van 21 december 2017 afgewezen.
11. Ter zitting is wederom verzocht om aanhouding, mede gelet op een zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) die op 12 januari 2018 is gehouden, waarin de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan aan de orde is gekomen. Dit verzoek is ter zitting afgewezen omdat het nieuwe asielmotief eerst in beroep naar voren is gebracht en de nieuwe asielaanvraag blijkens een brief van gemachtigde van 10 december 2017, binnenkort in behandeling zal worden genomen dan wel reeds in behandeling is genomen. Eiseres 1 zal opnieuw worden gehoord, waarna dit nieuwe asielmotief, tezamen met de relevante feiten en omstandigheden, zoals het rechtmatig verblijf in Iran en de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan, door verweerder zal worden beoordeeld. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het nieuwe asielmotief en de te verwachten uitspraak van de Afdeling naar aanleiding van de zitting van 12 januari 2018 bij de beoordeling van deze beroepen te betrekken.
13. De slotsom van dit alles is dat de beroepen gegrond zijn, de bestreden besluiten worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand worden gelaten.
14. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder de proceskosten aan eiseressen vergoedt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, twee samenhangende zaken en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002 (duizendentwee euro), te betalen aan eiseressen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.