ECLI:NL:RBDHA:2018:2014
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beëindiging Rva-verstrekkingen en verblijfsrecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zich richtte tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 16 januari 2018, wees de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 af en stelde dat verzoeker geen verblijfsrecht heeft. Verzoeker was eerder al op 28 september 2010 aangezegd Nederland en de EU binnen vier weken te verlaten, en deze termijn was inmiddels verstreken. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer AWB 18/355.
De voorzieningenrechter overweegt dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker heeft op 13 februari 2018 verzocht om een ordemaatregel, omdat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) voornemens was de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) te beëindigen. Verzoeker stelde dat hij voor zijn medische hulp afhankelijk is van deze verstrekkingen.
De staatssecretaris heeft echter aangegeven dat er nog geen beëindigingsbesluit is genomen door het COa en dat er geen onderbouwing is voor de spoedeisendheid van het verzoek. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen beëindigingsbesluit is en dat er dus geen spoedeisend belang is dat een ordemaatregel rechtvaardigt. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.