ECLI:NL:RBDHA:2018:2014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
AWB 18_1047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beëindiging Rva-verstrekkingen en verblijfsrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zich richtte tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 16 januari 2018, wees de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 af en stelde dat verzoeker geen verblijfsrecht heeft. Verzoeker was eerder al op 28 september 2010 aangezegd Nederland en de EU binnen vier weken te verlaten, en deze termijn was inmiddels verstreken. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer AWB 18/355.

De voorzieningenrechter overweegt dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker heeft op 13 februari 2018 verzocht om een ordemaatregel, omdat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) voornemens was de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) te beëindigen. Verzoeker stelde dat hij voor zijn medische hulp afhankelijk is van deze verstrekkingen.

De staatssecretaris heeft echter aangegeven dat er nog geen beëindigingsbesluit is genomen door het COa en dat er geen onderbouwing is voor de spoedeisendheid van het verzoek. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen beëindigingsbesluit is en dat er dus geen spoedeisend belang is dat een ordemaatregel rechtvaardigt. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/1047
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 februari 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. H.M.A.E. van Ooijen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.O. Naarendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verder heeft verweerder bepaald dat verzoeker geen verblijfsrecht heeft. Verzoeker is reeds op 28 september 2010 aangezegd Nederland en de EU binnen vier weken te verlaten. Deze vertrektermijn is reeds versteken. Voor zover verzoeker verstrekkingen geniet, zullen deze op voorgeschreven wijze worden beëindigd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 18/355.
Bij brief van 13 februari 2018 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een ordemaatregel te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt of bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder zitting, indien het verzoek kennelijk ongegrond is.
2. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 13 februari 2018 gevraagd middels een ordemaatregel artikel 64 van de Vw analoog van toepassing te verklaren, omdat uit een verslag zienswijzegesprek artikel 64 Vw van 31 januari 2018 blijkt dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) voornemens is de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) te beëindigen. Verzoeker heeft bij het COa op 13 februari 2018 een aanvullende zienswijze ingediend en stelt dat hij voor zijn medische hulp afhankelijk is van deze Rva-verstrekkingen.
3. Verweerder heeft zich bij brief van 15 februari 2018 op het standpunt gesteld dat er slechts sprake is van een voornemen om de opvang te beëindigen. Er is nog geen beëindigingsbesluit genomen door het COa en er is evenmin gebleken, gesteld of onderbouwd, dat en zo ja, op welke zeer korte termijn de beëindiging zal plaatsvinden.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu er geen beëindigingsbesluit van het COa is, er kennelijk geen sprake van een zodanige spoedeisendheid dat een ordemaatregel wordt gerechtvaardigd. Verder wijst de voorzieningenrechter erop dat verzoeker ook na een eventuele beëindiging van de Rva-vertrekkingen aanspraak kan maken op voortzetting van de noodzakelijke medische behandeling op grond van artikel 10 van de Vw.
5. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.