ECLI:NL:RBDHA:2018:2006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
NL17.14879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Dublinclaimant en de vereisten voor voorafgaand gehoor

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Iraakse vreemdeling, eiser, die zich in een Dublinprocedure bevond. Eiser stelde dat hij niet voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring was gehoord, wat volgens hem in strijd was met de geldende wetgeving en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met de wet had gehandeld door eiser rauwelijks in bewaring te stellen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aannemelijk was dat er sprake was van een situatie waarin het voorafgaand gehoor niet kon worden afgewacht, zoals bedoeld in artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder had gemotiveerd dat er in het asielzoekerscentrum in Leersum geen beschermde ruimte beschikbaar was voor het gehoor, waardoor eiser niet met voldoende waarborgen kon worden gehoord. Eiser werd na zijn aankomst in het Detentiecentrum Zeist zo spoedig mogelijk gehoord, wat voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en wees het beroep van eiser af, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.14879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 december 2017 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 december 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [1992] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat het voortraject mis is gegaan, omdat hij niet voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring is gehoord. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2992), waarin is geoordeeld dat het onrechtmatig is een Dublinclaimant vreemdelingrechtelijk staande te houden en dat verweerder de vreemdeling voorafgaand aan de overbrenging naar het detentiecentrum moet horen en de maatregel moet opleggen. Ook beroept eiser zich op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 oktober 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:5185), waarin is geoordeeld dat verweerder de wijze van inbewaringstelling van Dublinclaimanten een jaar na de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2016 op orde moet hebben en dat verweerder anders rekening moet houden met een voor hem merkbaar strengere beoordeling bij de afweging van de belangen.
4. In het proces-verbaal van gehoor voor de oplegging van de maatregel van bewaring van 12 december 2017 is verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2016 waaruit volgt dat er geen vreemdelingrechtelijke staandehouding, overbrenging en ophouding konden plaatsvinden. Ook is vermeld dat er in het asielzoekerscentrum (AZC) in Leersum geen gelegenheid was om eiser te horen, omdat er geen ruimte beschikbaar was die is beschermd tegen ongeoorloofd vertrek.
5. Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), voor zover van belang, wordt een vreemdeling voordat hij in bewaring wordt gesteld gehoord. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder d, is het eerste lid niet van toepassing als het voorafgaande gehoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht. Op grond van het derde lid wordt slechts in het geval bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder d, de vreemdeling zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de bewaring gehoord.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het digitale dossier volgt dat aan eiser op 12 december 2017 in het AZC in Leersum om 9:06 uur de maatregel van bewaring is uitgereikt. Vervolgens is eiser overgebracht naar het Detentiecentrum Zeist waar hij om 10:22 uur aankwam. Eiser is daarna om 11:33 uur gehoord.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in overeenstemming met de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2992) heeft gehandeld, door eiser rauwelijks in bewaring te stellen. Het betoog van eiser, dat de maatregel onrechtmatig is omdat hij vooraf niet is gehoord, faalt. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat sprake was van een situatie als genoemd in artikel 5.2, tweede lid, aanhef en onder d, in samenhang met het derde lid, van het Vb. Verweerder heeft inzichtelijk gemotiveerd dat er in Leersum geen beschermde ruimte tegen ongeoorloofd vertrek beschikbaar was, waardoor eiser op dat moment niet met voldoende waarborgen omkleed kon worden gehoord. Dat er wel een tolk en personeel van de Dienst Terugkeer & Vertrek aanwezig waren, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat een ruimte die is beschermd tegen ongeoorloofd vertrek niet langer nodig was. Eiser is na aankomst in Zeist zo spoedig mogelijk gehoord in overeenstemming met artikel 5.2, derde lid, van het Vb.
8. Omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een schending van artikel 5.2, eerste lid, van het Vb en de maatregel van bewaring daarmee rechtmatig is, komt de rechtbank aan eisers stellingen over een belangenafweging bij onrechtmatigheid van de inbewaringstelling niet toe.
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft bestreden.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van S. Brussaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2018.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.