In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in de zaken NL18.1577 en NL18.1578, waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 22 januari 2018, weigerde de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser verzocht tevens om een voorlopige voorziening om overdracht aan Duitsland te voorkomen, hangende het beroep.
Tijdens de zitting op 15 februari 2018 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat Duitsland inderdaad verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser, ondanks eerdere aanvragen in Italië. De rechtbank stelde vast dat Duitsland, door de claimacceptatie, zich had bereid verklaard om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser dat Duitsland de aanvraag niet zorgvuldig had behandeld en dat er twijfels bestonden over de verblijfsstatus van eiser in Duitsland. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond in zaak NL18.1577 en wees het verzoek om voorlopige voorziening af in zaak NL18.1578. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van het proces-verbaal.