ECLI:NL:RBDHA:2018:1986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
16_749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over ingebrekestelling en dwangsom inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012, die op 17 juli 2015 was opgelegd. Eiser heeft op 28 augustus 2015 pro forma bezwaar gemaakt, wat op 13 oktober 2015 gemotiveerd is. Vervolgens heeft eiser verweerder op 12 november 2015 in gebreke gesteld, omdat er geen tijdige uitspraak op het bezwaar was gedaan. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en verzocht om toekenning van een dwangsom.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser zich richtte tegen het niet toekennen van de verzilveringsregeling, maar dat verweerder niet in gebreke was, omdat er geen onherroepelijke aanslag was. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van eiser ondeugdelijk was, omdat niet duidelijk was welke beslissing door verweerder genomen moest worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder geen dwangsom had verbeurd en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 17 juli 2015 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Eiser heeft op 28 augustus 2015 pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaar is op 13 oktober 2015 gemotiveerd.
Bij brief van 12 november 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Op 27 januari 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Eiser heeft verzocht om toekenning van een dwangsom.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

Feiten
1. De brief van eiser aan verweerder van 13 oktober 2015 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Hierbij doe ik U de nadere gronden toekomen op het eerder ingediende bezwaarschrift dd. 28 augustus ll..
Het bezwaar is gericht tegen het niet toekennen van de verzilveringsregeling.’
2. De brief van eiser aan verweerder van 12 november 2015 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Hierbij doe ik U de nadere gronden toekomen op het eerder ingediende bezwaarschrift dd. 28 augustus ll..
Het bezwaar is gericht tegen het niet toekennen van de verzilveringsregeling.
Deze gronden zijn op 13 oktober ll. ook al ingediend. Tot op heden is op het bezwaarschrift nog geen beslissing genomen. Ik stel u thans in gebreke.’
Geschil
3. In geschil is of verweerder een dwangsom heeft verbeurd.
Beoordeling van het geschil
4. Artikel 4.17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, (…).
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.’
5. In de wetsgeschiedenis van artikel 4.17 van de Awb is ten aanzien van de ingebrekestelling, het volgende opgenomen:
‘Aan de inhoud van de ingebrekestelling zijn geen bijzondere wettelijke eisen gesteld. Het spreekt echter vanzelf dat van een ingebrekestelling in de zin van de wet slechts sprake kan zijn, indien voldoende duidelijk is op welk te nemen besluit zij betrekking heeft.’(Kamerstukken II 2004/2005, 29934, nr. 6, p. 12)
6. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar van eiser zich richt tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming specifieke zorgkosten (de verzilveringsregeling). Dienaangaande is in het Besluit tegemoetkoming specifieke zorgkosten het volgende bepaald:
‘Artikel 3
1. De tegemoetkoming wordt door de inspecteur vastgesteld bij beschikking. (…)
(…)
3. De inspecteur stelt de tegemoetkoming vast binnen zes maanden na het tijdstip waarop de aanslag inkomstenbelasting van de belastingplichtige onherroepelijk is geworden. (…).
(…).’
7. In zijn brieven van 13 oktober 2015 en 12 november 2015 geeft eiser aan dat zijn bezwaar is gericht tegen het niet toekennen van de verzilveringsregeling. Op grond van artikel 3 van het Besluit tegemoetkoming specifieke zorgkosten kan de tegemoetkoming specifieke zorgkosten echter pas worden vastgesteld nadat de aanslag inkomstenbelasting onherroepelijk is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, bij afwezigheid van een onherroepelijk geworden aanslag, ten aanzien van een te nemen beslissing met betrekking tot de verzilveringsregeling dan ook niet in gebreke is geweest.
8. Voor zover de ingebrekestelling zou zien op het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is deze naar het oordeel van de rechtbank ondeugdelijk. Niet duidelijk is immers welke beslissing door verweerder zou moeten worden genomen. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4.17, derde lid, van de Awb is onder die omstandigheden geen sprake.
9. Gelet op het voorgaande is verweerder geen dwangsom verbeurd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.