ECLI:NL:RBDHA:2018:1970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
6398495/17-50570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor rookbeleid in Justitieel Complex Zaanstad

Op 21 februari 2018 heeft de kantonrechter in Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen De Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie, de Dienst Justitiële Inrichtingen, Justitieel Complex Zaanstad) en de Ondernemingsraad van Justitieel Complex Zaanstad. De zaak betreft een verzoek van JC Zaanstad om vervangende toestemming voor een rookbeleid, waarbij medewerkers alleen tijdens onbetaalde pauzes mogen roken. De Ondernemingsraad heeft bezwaar gemaakt tegen dit beleid, omdat zij van mening is dat roken ook buiten de pauzes mogelijk moet zijn en dat er meer rookplekken aangewezen moeten worden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het rookbeleid van JC Zaanstad geen wijziging van een eerdere regeling betreft, maar een vaststelling van nieuw beleid. De rechter oordeelt dat het belang van JC Zaanstad om een rookvrije werkplek te creëren zwaarder weegt dan de bezwaren van de Ondernemingsraad. De kantonrechter verleent JC Zaanstad toestemming om het rookbeleid door te voeren, waarbij medewerkers alleen tijdens de onbetaalde pauze van 30 minuten mogen roken. De rechter wijst echter het verzoek af om de luchtplaatsen als rookplekken aan te wijzen, omdat dit niet in het belang van de niet-rokende medewerkers is.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers om een gezonde werkomgeving te waarborgen en de belangen van niet-rokende medewerkers te beschermen. De kantonrechter concludeert dat de Ondernemingsraad niet onredelijk heeft gehandeld, maar dat de argumenten van JC Zaanstad voor het rookbeleid zwaarder wegen. De kostenveroordeling is achterwege gelaten, aangezien beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
EWDH
Zaaknr.:6398495/17-50570
Uitspraakdatum: 21 februari 2018
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
De Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie, de Dienst Justitiële Inrichtingen, Justitieel Complex Zaanstad),
zetelende te Den Haag, verzoekende partij,
verder te noemen: JC Zaanstad,
gemachtigde: mr. P.J.S. de Jong-van den Bogaard,
tegen
de Ondernemingsraad van Justitieel Complex Zaanstad,
gevestigd te Westzaan,
verwerende partij,
verder te noemen: De Ondernemingsraad,
gemachtigde: mr. J. de Waard.

1.Het procesverloop

1.1.
JC Zaanstad heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op 16 oktober 2017, verzocht om vervangende toestemming inzake het rookbeleid ex artikel 27 lid 4 van de Wet op de Ondernemingsraden. De Ondernemingsraad heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 8 januari 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.

2.De feiten

2.1.
JC Zaanstad is op 1 juli 2016 in gebruik genomen. Het bestaat uit vijf gebouwen, waarin zowel afdelingen van het gevangeniswezen (GW) als afdelingen van het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) zijn gehuisvest.
2.2.
JC Zaanstad is gebouwd ter vervanging van accommodaties elders in Nederland en een (groot) deel van de medewerkers van JC Zaanstad is van die accommodaties afkomstig.
2.3.
JC Zaanstad is gebouwd aan de hand van het in of omstreeks 2009 opgestelde programma van eisen. Overeenkomstig dat programma zijn (midden) in het gebouw negen rookruimtes gerealiseerd. Deze rookruimtes zijn nooit in gebruik genomen.
2.4.
JC Zaanstad heeft in totaal vijf luchtplaatsen en twaalf patio’s (afgesloten binnenruimtes in de open lucht).
2.5.
In juni 2016 is aan de Tijdelijke Commissie Medezeggenschap (TCM) een
rookbeleid voorgelegd. Na een aantal aanpassingen heeft de TCM instemmend advies gegeven aan de centrale ondernemingsraad voor een rookbeleid dat erop neer komt dat er sprake is van een rookverbod voor medewerkers, maar dat op een nog aan te wijzen luchtplaats en op de openbare weg vóór het complex roken tijdens de pauze is toegestaan. De centrale ondernemingsraad heeft de kwestie heeft verwezen naar het overleg van JC Zaanstad met de inmiddels ingestelde ondernemingsraad van JC Zaanstad.
2.6.
In de daaropvolgende periode heeft JC Zaanstad het rookbeleid voorgelegd aan De Ondernemingsraad en na diverse gesprekken met De Ondernemingsraad heeft JC Zaanstad toegezegd zich te zullen beraden over de door De Ondernemingsraad aangedragen punten en het rookbeleid opnieuw ter instemming te zullen voorleggen.
2.7.
Op 13 maart 2017 heeft JC Zaanstad het rookbeleid (opnieuw) ter instemming voorgelegd aan De Ondernemingsraad. Volgens dit rookbeleid is JC Zaanstad een rookvrije inrichting en is roken niet toegestaan voor personeel en bezoekers. Personeel heeft de mogelijkheid om tijdens de onbetaalde pauzes te roken op een aantal daartoe vastgestelde plaatsen buiten het gebouw. Als rookplaatsen worden aangewezen: de luchtplaatsen van het PPC en het GW (als er geen justitiabelen op de luchtplaatsen zijn) en de openbare weg bij de rooktegels buiten het terrein van JC Zaanstad.
2.8.
De Ondernemingsraad heeft niet ingestemd met het rookbeleid.
2.9.
In JC Zaanstad verblijvende justitiabelen, patiënten en ingeslotenen (verder: justitiabelen) is het binnen JC Zaanstad toegestaan om op de eigen cel te roken, maar hij/zij dient daarmee onmiddellijk te stoppen als een personeelslid de cel betreedt. Justitiabelen mogen ook op de luchtplaatsen en de patio’s roken.

3.Het verzoek

3.1.
JC Zaanstad verzoekt op de voet van artikel 27 lid 4 van de Wet op de ondernemingsraden (verder: WOR) de kantonrechter om vervangende toestemming ten aanzien van het rookbeleid.
3.2.
Aan het verzoek legt JC Zaanstad het volgende ten grondslag.
Er is geen sprake van aanpassing van het rookbeleid, maar van de vaststelling van beleid voor een ‘nieuwe’ onderneming. Vanaf het moment van ingebruikname van JC Zaanstad heeft de directeur aangegeven dat zijn besluit was om over te gaan tot een rookvrije inrichting waarbij medewerkers enkel op daartoe aangewezen plaatsen in hun onbetaalde pauze mogen roken. JC Zaanstad wil invulling geven aan maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van roken en vitaliteit. Op grond van artikel 11a van de Tabakswet en artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet heeft JC Zaanstad de plicht om alle medewerkers een rookvrije werk- en pauzeplek aan te bieden. Op basis van de geldende wet- en regelgeving is zij niet verplicht om rokende medewerkers in de gelegenheid te stellen om buiten de vastgestelde pauzetijd te roken. JC Zaanstad is evenmin verplicht om de rookzuilen in gebruik te nemen. Zij heeft ervoor gekozen om deze niet in gebruik te nemen, omdat de rookzuilen steeds midden in de ruimte zijn gebouwd en daarom niet kan worden gegarandeerd dat de omgeving rond de rookzuilen rookvrij blijft bij het openen en sluiten van de rookzuil. De Ondernemingsraad wenst dat rokende medewerkers per dagdeel een extra pauze onder werktijd krijgen om te kunnen roken. Om bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische en bedrijfssociale redenen kan JC Zaanstad niet aan die wens tegemoet komen. Het ongelijk behandelen van rokende en niet-rokende medewerkers en het belonen van rokers met extra pauzes is niet van deze tijd. Het inplannen van 2 extra pauzes is rooster-technisch niet haalbaar. De invulling van die pauzes bij de medewerkers laten is geen optie, omdat handhaving van orde en veiligheid niet kan worden gegarandeerd als er geen overzicht
is wanneer welke medewerkers waar aanwezig zijn. De Ondernemingsraad kijkt enkel naar het belang van de –in de minderheid zijnde – rokende medewerkers. Het rookbeleid is eerlijk naar alle medewerkers en voldoet aan de maatschappelijke normen. De Ondernemingsraad heeft de toestemming in alle redelijkheid niet kunnen onthouden.

4.Het verweer

4.1.
De Ondernemingsraad vraagt om het verzoek af te wijzen. Hij voert daartoe het volgende aan. Het is niet aan een ondernemer om maatschappelijke ontwikkelingen door te voeren in zijn onderneming in de zin van de WOR en het roken onder zijn medewerkers te ontmoedigen. Beperkingen op het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en privacy moeten per wet worden doorgevoerd. JC Zaanstad heeft geen vitaliteitsbeleid; het enkele verbieden of ontmoedigen van roken binnen JC Zaanstad bevordert de gezondheid en vitaliteit niet.
Het voorliggende rookbeleid voorkomt niet wat JC Zaanstad daarmee beoogt. Justitiabelen mogen immers wel op hun cel roken; naar schatting rookt 75% van hen en de cellen zijn overdag vaak geopend. Cellen worden ook met regelmaat betreden. Aldus worden medewerkers blootgesteld aan veel meer rook dan het beetje wat zou kunnen ontsnappen bij het openen of sluiten van een deur van een rookruimte of patio. Uit niets blijkt dat niet kan worden gegarandeerd dat bij het openen of sluiten van een deur van een rookruimte de omgeving rookvrij blijft. De binnen het complex van JC Zaanstad aanwezige rookruimten en patio’s voldoen aan de te stellen eisen.
De medewerkers van JC Zaanstad zijn voor een groot deel afkomstig van inrichtingen en centra waar onder werktijd mocht worden gerookt, mits het werk het toeliet en na afstemming met de collega’s. Het standpunt van JC Zaanstad dat er sprake is van nieuw beleid miskent dat in de periode van de ingebruikname tot 23 december 2016 en ook daarna feitelijk gewoon onder werktijd werd gerookt, in goed overleg en mits de werkzaamheden het toelieten. Medewerkers zijn prima in staat om collega’s de gelegenheid te geven zo nu en dan te roken tijdens werktijd, en hen zo nodig erop aan te spreken als dat onverhoopt niet soepel verloopt. De Ondernemingsraad beoogt geen extra pauzes voor rokende medewerkers en aanpassing van de roosters. Met het roken van een sigaret is slechts een minuut of vijf gemoeid en rookruimten en patio’s zijn zo gesitueerd dat een rokende medewerker altijd zeer snel terug kan zijn op de werkplek.
Daarnaast zal overtreding van het voorgestane rookbeleid de deur openen voor het opleggen van disciplinaire maatregelen, terwijl rokende medewerkers over een gehele werkdag van 8 of 9 uur nog maar één keer mogen roken (in de onbetaalde lunchpauze).
Bij een calamiteit zijn in de rookruimte of op de patio’s rokende medewerkers sneller ter plekke dan vanaf een luchtplaats. De orde en veiligheid is dus niet in het geding. Voorts is het voorgestane rookbeleid niet in evenwicht met de vrijheid van justitiabelen om te mogen roken. Pestgedrag van justitiabelen ligt op de loer. Een en ander maakt dat het standpunt van De Ondernemingsraad niet als onredelijk kan worden bestempeld. Van zwaarwegende bedrijfseconomische, bedrijfsorganisatorische of bedrijfssociale redenen op grond waarvan toestemming kan worden verleend is niet gebleken. De gang van zaken bij de oude locaties
heeft nooit tot problemen geleid.

5.De beoordeling

5.1.
Met JC Zaanstad is de kantonrechter van oordeel dat het voorgenomen besluit de vaststelling van het rookbeleid betreft en geen wijziging van een eerdere regeling van het rookbeleid. Dit valt ook op te maken uit de onder 2.5 en 2.6 vermelde feiten. De omstandigheid dat het voorgenomen besluit afwijkt van de huidige (of eerdere) praktijk maakt niet dat er sprake is van een eerder vastgestelde regeling.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat het onderhavige rookbeleid twee voorgenomen besluiten bevat: (1) het besluit om de luchtplaats van het PPC en de luchtplaatsen GW aan te wijzen als plaatsen waar gerookt mag worden en (2) het besluit om de medewerkers alleen toe te staan te roken tijdens de onbetaalde pauze van 30 minuten.
De bezwaren van De Ondernemingsraad richten zich tegen deze twee besluiten omdat hij meent dat roken ook mogelijk moet zijn buiten de vastgestelde pauzes en dat er (mede daarom) meer rookplekken moeten worden aangewezen.
5.3.
De kantonrechter kan JC Zaanstad alleen toestemming geven om die voorgenomen besluiten te nemen als de beslissing van de ondernemingsraad om geen instemming te geven onredelijk is, of als de voorgenomen besluiten van JC Zaanstad gevergd worden door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen.
5.4.
Van onredelijkheid van de beslissing van De Ondernemingsraad is sprake indien de argumenten van JC Zaanstad voor de voorgenomen besluiten zwaarder wegen dan die van de ondernemingsraad voor het onthouden van zijn instemming.
5.5.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dat roken ongezond is. Een werkgever heeft er daarom belang bij om het roken door zijn werknemers te beperken (en zo mogelijk: te stoppen). Niet-rokers hebben er vanwege de schade voor hun gezondheid ook een zwaarwegend belang bij om niet aan tabaksrook te worden blootgesteld. De Tabakswet verplicht een werkgever daarom tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod voor zijn medewerkers. De Tabakswet verplicht echter niet tot het geheel rookvrij maken van alle accommodaties. Binnen het complex van JC Zaanstad geldt voor de justitiabelen geen rookverbod: zij mogen roken in hun cel en op de luchtplaatsen en de patio’s. Dat maakt dat het rookverbod niet zal kunnen voorkomen dat medewerkers (als zij met justitiabelen werken) aan tabaksrook worden blootgesteld. JC Zaanstad dient echter te voorkomen dat zijn medewerkers, en in het bijzonder zijn niet-rokende medewerkers ongewild aan nog meer tabaksrook worden blootgesteld. Om die reden heeft JC Zaanstad er een zwaarwegend belang bij om maar één, en niet alle patio’s als rookplek voor haar medewerkers aan te wijzen. Niet-rokende medewerkers zullen de patio’s immers ook willen (of moeten) betreden. Dat is anders waar het de rookruimtes betreft. Deze ruimtes zijn alleen bestemd om medewerkers te laten roken. Niet-rokenden hoeven deze ruimtes niet te betreden. JC Zaanstad stelt dat zij niet kan garanderen dat de omgeving rond de rookruimte rookvrij blijft bij het openen en sluiten van de toegang tot de rookruimte. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt dit geen reden om de rookruimtes buiten gebruik te laten. JC Zaanstad zou een zwaarwegend belang hebben om roken daar niet toe te staan als (gedegen) onderzoek uitwijst dat er uit de rookruimtes tabaksrook ontsnapt ondanks de aldaar aanwezige afzuiging. Een dergelijk onderzoek is er echter niet geweest. De wet verbiedt het in gebruik nemen van rookruimtes (nog?) niet. Een en ander maakt dat JC Zaanstad geen zwaarwegend belang heeft om de rookruimtes niet aan te wijzen als rookplaatsen. Het feit dat de wet JC Zaanstad niet verplicht tot het in gebruik nemen van de rookruimtes maakt dit niet anders.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat de beslissing van De Ondernemingsraad om geen instemming te geven niet onredelijk is waar het gaat om het besluit (1).
5.6.
Aangaande het hiervoor onder 5.4 genoemde besluit (2) wordt het volgende overwogen. Het besluit behelst in feite een verbod om buiten de onbetaalde pauzes te roken.
De Ondernemingsraad geeft aan dat hij niet naar extra pauzes voor rokers streeft, maar enkel wil dat rokende medewerkers tijdens hun dienst de gelegenheid krijgen om tweemaal even te gaan roken, in goed overleg met hun collega’s en als het werk het toelaat. Daarbij verliest De Ondernemingsraad echter uit het oog dat de rokende medewerker, als hij even mag gaan roken, wordt ontheven van het verrichten van werkzaamheden en aldus een extra pauze heeft. Dat is niet billijk voor de niet-rokende collega’s: zij moeten tijdens de rookpauze(s) van hun rokende collega’s de taken van die collega’s overnemen terwijl zij zelf geen aanspraak kunnen maken op een (of twee) rookpauze(s). Als werkgever mag JC Zaanstad daaraan niet voorbij gaan, ook niet als –zoals De Ondernemingsraad betoogt– de niet-rokende medewerkers hierover geen klachten hebben geuit. Daarnaast voert JC Zaanstad met recht aan dat, als de rookpauze wordt overgelaten aan de medewerkers, er geen overzicht is van de op een bepaalde plek aanwezige medewerkers waardoor handhaving van de orde en de veiligheid in het gedrang kan komen. Het belang van JC Zaanstad om roken alleen toe te staan tijdens de (reguliere) onbetaalde pauze vindt de kantonrechter daarom zwaarder wegen dan dat van De Ondernemingsraad. De kantonrechter zal JC Zaanstad daarom toestemming geven om inzake het rookbeleid eerdergenoemd besluit (2) te nemen.
5.7.
De Ondernemingsraad heeft er nog op gewezen dat het voorgestane rookbeleid ertoe leidt dat rokers slechts eenmaal per dienst kunnen roken, en dat het voorgestane rookbeleid zal kunnen leiden tot illegaal roken en pesterijen van de kant van de justitiabelen. Dit zijn echter geen argumenten die afbreuk doen aan bovenstaande belangen en belangenafweging. Dat geldt ook voor het argument dat het niet mogen roken na een stressvolle situatie frustrerend is, voor het argument dat het samen met een justitiabele roken de-escalerend kan werken, voor het argument dat rokende medewerkers bij calamiteiten snel terug kunnen zijn op hun werkplek, voor het argument dat overtreding van het rookverbod kan leiden tot disciplinaire maatregelen en voor het argument dat rokers dan slechts eenmaal per dienst kunnen roken.
5.8.
Al het voorgaande leidt er toe dat de kantonrechter JC Zaanstad toestemming zal geven om het besluit te nemen om de medewerkers alleen toe te staan te roken tijdens de onbetaalde pauze van 30 minuten, en dat de kantonrechter haar toestemming weigert voor het besluit om (enkel) de luchtplaats van het PPC en de luchtplaatsen GW aan te wijzen als plaatsen waar gerookt mag worden.
5.9.
In de omstandigheid dat partijen ieder deels in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om een kostenveroordeling achterwege te laten.
5.10.
Al het voorgaande leidt tot de hierna volgende beslissing.

6.BeslissingDe kantonrechter:

  • verleent JC Zaanstad op de voet van artikel 27 lid 4 WOR toestemming om het besluit te nemen dat het medewerkers alleen is toegestaan te roken tijdens de onbetaalde pauze van 30 minuten;
  • wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Weiss, kantonrechter en op 21 februari 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.