ECLI:NL:RBDHA:2018:1947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
NL18.874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake asielaanvraag en Dublinverordening

Op 8 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak NL18.874, waarbij eiser, geboren in 2000 en van Malinese nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 12 januari 2018. Eiser had asiel aangevraagd in Nederland op 24 september 2017, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. Uit Eurodac bleek dat eiser eerder asiel had aangevraagd in Duitsland, waar hij bekend stond als [naam 2], geboren op [geboortedatum 2], van Guinese nationaliteit. De rechtbank overwoog dat eiser ten tijde van de asielaanvraag in Nederland meerderjarig was en dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Eiser voerde aan dat het advies van FMMU tegenstrijdig was en dat de informatie uit Duitsland onvolledig was. Hij vreesde voor refoulement na overdracht aan Duitsland en beroept zich op artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet onterecht geen gebruik had gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid en dat de door eiser geschetste omstandigheden niet leidden tot de conclusie dat overdracht onevenredige hardheid zou opleveren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 februari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.874

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. H. Toonders.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 januari 2018 (het bestreden besluit)
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren in 2000 en van Malinese nationaliteit te zijn. Op
24 september 2017 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is. Uit Eurodac is gebleken dat betrokkene eerder elders asiel heeft aangevraagd, onder meer op 2 november 2015 in Duitsland. Uit onderzoek in Duitsland is gebleken dat eiser daar bekend staat als [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] , van Guinese nationaliteit. Uit die gegevens blijkt derhalve dat eiser ten tijde van de asielaanvraag in Nederland meerderjarig was. Op 12 december 2017 is een claimakkoord met Duitsland tot stand gekomen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
3. Eiser heeft daartegen het volgende aangevoerd.
- Het advies van FMMU is innerlijk tegenstrijdig en kan niet aan besluitvorming ten grondslag worden gelegd.
- In de informatie uit Duitsland wordt ook over geboortejaar 2000 gesproken.
- Het claimverzoek is onvolledig. Eiser heeft het Dublingebied verlaten. Dat heeft verweerder niet aan Duitsland gemeld.
- Eiser vreest voor refoulement na overdracht aan Duitsland.
- Eiser beroept zich op artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Wat betreft het advies van FMMU overweegt de rechtbank als volgt.
In dat advies is voor zover van belang vermeld:
“OVERIGE OPMERKINGEN
3a. Betrokkene heeft littekens aangegeven. Deze zijn wel/niet/deels door de vplk
waargenomen. Littekens zijn waargenomen door de vplk: Nee. Locatie: benen, buik.
3b. Overige relevante opmerkingen al dan niet met betrekking tot de gezondheidssituatie
van betrokkene, niet zijnde een beperking bij het horen en beslissen door de IND: Er zijn klachten geconstateerd en er is geen sprake van beperkingen die relevant zijn voor
het horen en/of beslissen.”
5. Uit dit advies blijkt dat klachten zijn geconstateerd en dat geen sprake is van beperkingen die relevant zijn voor horen en beslissen. Door eiser is geen informatie overgelegd die op het tegendeel duidt. Dat in het advies van FMMU is vermeld dat eiser heeft aangegeven dat sprake is van littekens en dat die door de verpleegkundige niet zijn waargenomen, doet aan het voorgaande niet af.
6. Dat in het proces-verbaal van de Vreemdelingenpolitie van 24 september 2017 is vermeld dat geen uitslag van vingerafdrukken kon worden verkregen maakt niet dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, nu uit de stukken blijkt dat op 8 oktober 2017 met succes onderzoek in Eurodac is verricht. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van de in Duitsland bekende informatie mocht worden uitgegaan, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2017 en 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134 en 780).
7. Niet is gebleken dat het claimverzoek onvolledige informatie bevat, nu daarin wel degelijk is vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. In het claimverzoek is tevens vermeld dat eiser zijn gestelde reisroutes niet met enige informatie heeft onderbouwd. Eiser heeft zijn stelling dat hij het grondgebied heeft verlaten op geen enkele wijze onderbouwd zodat die stelling niet aannemelijk is. De grond dat het claimverzoek onvolledig is faalt dan ook. De grond dat refoulement na overdracht dreigt wordt gepasseerd nu die niet is onderbouwd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geen gebruik gemaakt van de aan hem toekomende discretionaire bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. De door eiser geschetste omstandigheden maken niet dat er sprake is van individuele omstandigheden op grond waarvan kan worden gesteld dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2018.
Griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.