2.2.In beroep heeft eiser het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist.
3. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van het juridisch kader zoals opgenomen in de achter deze uitspraak gehechte bijlage.
4.1.1Eiser voert aan dat het aan hem opgelegde inreisverbod is opgeheven omdat hij geen gevaar meer vormt voor de openbare orde. Verweerder mag daarom de mvv niet weigeren wegens het gevaar voor de openbare orde, omdat dat gevaar er kennelijk niet is.
4.1.2.De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Niet in geschil is dat eiser voor een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete. Volgens artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000, in samenhang gelezen met paragraaf B1/4.4 van de Vc 2000, dient verweerder eisers aanvraag dan af te wijzen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat, nu het een veroordeling betreft voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat van meer dan zes jaar, verweerder onderhavige aanvraag niet afwijst wegens gevaar voor de openbare orde als twintig jaren zijn verstreken op het moment van de aanvraag of het moment van beslissen. Nu in de besluitvorming echter een termijn is gehanteerd van vijf jaren, gaat verweerder uit van deze termijn en niet de termijn van twintig jaren. Niet in geschil is dat de termijn van vijf jaren nog niet is verstreken.
4.1.3.Het betoog van eiser dat verweerder voornoemd toetsingskader niet mag toepassen, omdat het niet zo kan zijn dat de openbare orde bij de beoordeling van het inreisverbod anders weegt dan bij de beoordeling van een mvv-aanvraag, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het toetsingskader hiervoor gelijkluidend dient te zijn. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het inreisverbod en de toepasselijke regelgeving voortvloeien uit de Terugkeerrichtlijnen dat om die reden dit unierechtelijk openbare orde criteriumvan toepassing is. Dat geldt niet voor de openbare orde zoals die wordt beoordeeld bij het mvv-vereiste. Dat wordt niet behelsd door het Terugkeerbesluit en eiser heeft onvoldoende gemotiveerd dat het unierecht anderszins van toepassing zou zijn. De beroepsgrond faalt.
4.1.4.Nu sprake is van verschillende toetsingskaders kan de stelling van eiser dat de afwijzing van de aanvraag, gelet op de opheffing van het inreisverbod, in strijd zou zijn met het vertrouwens- of evenredigheidsbeginsel, niet kan slagen.
4.2.1.Eiser heeft voorts aangevoerd dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met de standstill-bepalingen (artikel 13 van Besluit 1/80 en artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije).
4.2.2.De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de standstill-bepalingen niet kan slagen. Eiser heeft eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend. Deze aanvraag is afgewezen en de afwijzing staat inmiddels in rechte vast. De aanvraag hier aan de orde ziet op een mvv met als verblijfsdoel ‘verblijf bij partner’. Eiser kan onder deze omstandigheden niet als zelfstandige in de zin van artikel 41 Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije of als werknemer in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80 bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije worden aangemerkt en daarom geen beroep doen op deze standstill-bepalingen. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van
19 januari 2016, van de rechtbank Amsterdam in een van eisers eerdere verblijfsrechtelijke procedures. De rechtbank ziet, mede nu eiser niets nieuws op dit punt heeft aangedragen, geen aanleiding om thans anders te oordelen dan in genoemde rechtsoverweging is gedaan.
4.3.1.Aldus eiser heeft voorts geen belangenafweging plaatsgevonden in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de beroepsgrond desgevraagd nader toegelicht en naar voren gebracht dat de belangenafweging van verweerder niet juist is geweest. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging die op grond van het vierde lid van artikel 3.77 van het Vb gemaakt dient te worden omdat voornoemde aanvraag verband houdt met verblijf als familie- of gezinslid, niet noopt tot toewijzing van de aanvraag. Verweerder heeft in zijn besluitvorming verder een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt.
4.3.2In geschil is of verweerder in het kader van artikel 8 van het EVRM een juiste belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank overweegt het volgende.
4.3.2.Uit jurisprudentievan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), bijvoorbeeld de arresten Nunez tegen Noorwegen en de jurisprudentie van de Afdelingvolgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Voorts acht het EHRM van belang ‘whether family life was created at a time when the persons involved were aware that the immigration status of one of them was such that the persistence of that family life within the host State would from the outset be precarious. Where this is the case the removal of the non-national family member would be incompatible with Article 8 only in exceptional circumstances.’. Voorts blijkt uit bovengenoemde jurisprudentie dat alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar moeten worden betrokken. De gehanteerde maatstaaf van de ‘fair balance’ impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
4.3.3.Niet in geschil is dat eiser en zijn partner een relatie zijn aangegaan, terwijl hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had en dat zijn partner destijds wist, althans had kunnen weten, van eisers onzekere verblijfspositie. De vraag is dan ook of sprake is van voornoemde ‘exceptional circumstances’. Hoewel het arrest Nunez zag op ‘removal’ en het thans toelating van eiser betreft, is de rechtbank van oordeel dat ook in de situatie van eiser sprake dient te zijn ‘exceptional circumstances’ om de belangenafweging in zijn voordeel te doen uitslaan.
4.3.4De rechtbank is van oordeel dat verweerder een kenbare belangenafweging heeft gemaakt en oordeelt enigszins terughoudend dat een zeer uitzonderlijke situatie zich in dit geval niet voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft gesteld dat artikel 8 van het EVRM niet aan afwijzing van de aanvraag in de weg staat. Hierbij heeft verweerder waarde kunnen hechten aan de strafzaak tegen eiser en dat daarbij sprake is geweest van een zedendelict. Het betoog van eiser dat verweerder grotere waarde moet hechten aan de omstandigheid dat het slechts ging om een licht vergrijp, waardoor hij in hoger beroep partieel is vrijgesproken en een lagere straf is opgelegd, volgt de rechtbank niet. Met verweerder oordeelt de rechtbank dat de aanranding van een jonge vrouw door haar te betasten en in haar billen te knijpen per definitie geen licht vergrijp is. Dat aan eiser een onvoorwaardelijke geldboete is opgelegd, doet daar niet aan af. Verweerder heeft voorts mogen stellen dat niet is gebleken dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen. Dat eiser en zijn partner graag samen hun leven willen voortzetten in Nederland en dat eisers partner niet naar Turkije wil verhuizen, is begrijpelijk, maar maakt niet dat sprake is van een dergelijke objectieve belemmering. Niet is gebleken van belangen die niet zijn meegewogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder bij de belangenafweging die hij in het bestreden besluit heeft gemaakt ten aanzien van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM niet de vereiste ‘fair balance’ heeft bereikt.