ECLI:NL:RBDHA:2018:1817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzuimboete en ontvankelijkheid beroep inzake aangifte vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [B.V. X], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, over de opgelegde verzuimboete wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2014. Eiseres had aangevoerd dat zij door bepaalde omstandigheden, waaronder diefstal uit haar kantoorpand en beslaglegging op haar digitale administratie, niet in staat was om tijdig aangifte te doen. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat eiseres in de onmogelijkheid verkeerde om tijdig aangifte te doen. Wel vond de rechtbank aanleiding om de verzuimboete te matigen van € 2.639 naar € 500, gezien het feit dat het om een eerste verzuim ging.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 1 februari 2018, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar bestuurder en verweerder door zijn gemachtigde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar en de boetebeschikking, en stelde de hoogte van de verzuimboete vast op € 500. Tevens droeg de rechtbank verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden. De rechtbank overwoog dat de aan eiseres opgelegde verzuimboete niet in strijd was met de wet, maar dat de omstandigheden van het geval aanleiding gaven tot matiging van de boete. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/6499

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 februari 2018 in de zaak tussen

[B.V. X], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar bestuurder [persoon 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [persoon 2].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- vernietigt de boetebeschikking;
- stelt de hoogte van de verzuimboete vast op een bedrag van € 500 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep
1. Verweerder heeft verklaard dat hij geen bewijs kan leveren van de daadwerkelijke verzending van de verminderingsbeschikking van 11 juni 2016. Onder deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat de beschikking niet op of omstreeks 11 juni 2016 is bekendgemaakt, maar dat eiseres pas met toezending van het duplicaat eind augustus 2017 op de hoogte is geraakt van dit besluit. De rechtbank acht het op 18 september 2017 ingediende beroep daarom ontvankelijk.
Ontvankelijkheid bezwaar
2. Met dagtekening 20 februari 2016 is aan eiseres een definitieve aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor 2014 opgelegd met een negatieve winst van € 126. Daarbij is tevens een verzuimboete opgelegd van € 2.639.
Van de aanslag en boetebeschikking kan verweerder geen bewijs van de verzending bijbrengen. Eiseres heeft verklaard eerst van de boetebeschikking op de hoogte te zijn gekomen door een door haar ontvangen aanmaning op 19 april 2016. Het op 20 april 2016 ingediende bezwaarschrift is in dat geval tijdig ingediend. Het bezwaar is dan ook ten onrechte door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
3. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond verklaard en is de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41a van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
Verzuimboete
4. Op 1 maart 2015 is eiseres uitgenodigd om aangifte Vpb te doen. Op verzoek van eiseres is uitstel verleend tot het doen van aangifte tot 1 november 2015.
Op 24 november 2015 is aan eiseres een herinnering tot het doen van aangifte verstuurd. Op 6 januari 2016 is aan eiseres een aanmaning tot het doen van aangifte verstuurd, met als uiterste datum 20 januari 2016.
Eiseres heeft eerst op 24 januari 2016 aangifte gedaan. Eiseres heeft als verklaring voor de late indiening van de aangifte aangevoerd dat zij bij brief van 17 januari 2016 wederom uitstel voor het indienen van de aangifte had gevraagd en dat zij meende dat dit ook zou worden verleend. Vast staat dat door verweerder verder geen uitstel is verleend. De op 24 januari 2016 gedane aangifte is dan ook na de uiterste datum van 20 januari 2016, en dus te laat, ingediend. Verweerder mocht derhalve op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en gelet op § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een verzuimboete opleggen van ten hoogste 50% van het wettelijk maximum (€ 4.920, tekst 2014) van artikel 67a, eerste lid, van de Awr.
5. Verweerder heeft eiseres in eerste instantie een verzuimboete opgelegd van € 2.639. Deze boete is door verweerder (ambtshalve) verminderd tot € 500.
Vaststaat dat eiseres de aangifte niet tijdig heeft gedaan. Voor een verzuimboete geldt niet het vereiste dat aan de zijde van belastingplichtige sprake moet zijn van opzet of grove schuld, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld het opleggen daarvan achterwege behoort te blijven. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Dat zij meende dat er wel (weer) uitstel voor het doen van aangifte zou worden verleend, moet voor haar rekening en risico blijven. De omstandigheid dat er beslag was gelegd op haar digitale administratie en dat er sprake was van diefstal uit haar kantoorpand, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden op grond waarvan eiseres in de onmogelijkheid verkeerde om voor het onderhavige jaar uiterlijk 20 januari 2016 aangifte Vpb voor 2014 te doen. Wel leveren voornoemde omstandigheden, en mede gelet op het feit dat sprake is van een eerste verzuim, reden op tot matiging van de boete tot € 500. De rechtbank acht een dergelijke boete ook passend en geboden.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.