ECLI:NL:RBDHA:2018:1731
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Gerechtelijke vaststelling ouderschap en verklaring voor recht in een lesbisch ouderschapsscenario met in-vitrofertilisatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [belanghebbende] over [minderjarige], die is geboren uit de moeder door middel van in-vitrofertilisatie met zaadcellen van [belanghebbende]. De moeder en [belanghebbende] zijn gehuwd en hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige]. De rechtbank oordeelt dat, nu vaststaat dat [belanghebbende] als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met de verwekking van het kind, het ouderschap van [belanghebbende] kan worden vastgesteld. Dit is in overeenstemming met artikel 1:207 BW, dat stelt dat het ouderschap kan worden vastgesteld op basis van de instemming van de levensgezel met de verwekking.
De rechtbank wijst echter het verzoek om een verklaring voor recht inzake het biologisch ouderschap van [belanghebbende] af. Hoewel een DNA-onderzoek heeft aangetoond dat [belanghebbende] de biologische ouder is, ontbreekt de wettelijke grondslag om dit feit in rechte vast te stellen. De rechtbank neemt wel als vaststaand feit aan dat [belanghebbende] de biologische ouder is, maar kan dit niet juridisch bevestigen. De bijzondere curator heeft de rechtbank geadviseerd om het biologische ouderschap in de overwegingen van de beschikking op te nemen, maar de rechtbank kan hier niet aan voldoen.
De rechtbank heeft ook besloten dat de bijzondere curator niet langer nodig is voor de vertegenwoordiging van [minderjarige] en ontslaat deze uit haar functie. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting en de rechtbank wijst het verzoek om uitvoerbaar bij voorraad af, omdat de aard van de beslissing zich daartegen verzet.