ECLI:NL:RBDHA:2018:16650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C-09-548013-HA ZA 18-180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening en schadeloosstelling in het kader van bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een onteigeningsprocedure waarbij de Gemeenschappelijke Regeling Bedrijvenschap Harnaschpolder (eiseres) een vordering heeft ingesteld tegen een gedaagde partij en de Coöperatieve Rabobank U.A. en Rabohypotheekbank N.V. (gedaagden in het incident). De rechtbank heeft op 27 juni 2018 vonnis gewezen in de bodemzaak, waarin de onteigening van bepaalde onroerende zaken ten behoeve van de realisering van het bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014 aan de orde is. De onroerende zaken zijn aangewezen in een Koninklijk Besluit, en de gedaagde partij is vermeld als eigenaar van deze onroerende zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bedrijvenschap een schadeloosstelling van € 645.000,- heeft aangeboden aan de gedaagde partij, maar dat deze partij zich op het standpunt heeft gesteld dat het bedrijvenschap niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot het spoedeisend belang van de vervroegde onteigening. De rechtbank heeft de vordering van het bedrijvenschap in het incident tot tussenkomst van Rabobank c.s. toegewezen, en de kosten van het incident zijn aan het bedrijvenschap opgelegd. De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer voor behandeling van het verweer tegen de onteigening, die op 12 juli 2018 zal plaatsvinden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/548013 / HA ZA 18-180
Vonnis van 27 juni 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BEDRIJVENSCHAP HARNASCHPOLDER,
zetelende te Schipluiden,
eiseres,
advocaat mr. J.S. Procee te Den Haag,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Hiemstra te Delft,
en
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Delft,
2. de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Utrecht,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk.
Partijen worden hierna het bedrijvenschap, [gedaagde] en Rabobank c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 februari 2018;
  • de akte overlegging producties van het bedrijvenschap;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie houdende verzoek tot interventie, tevens van eis in interventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident (interventie) zijdens [gedaagde] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst, tevens van eis in interventie zijdens het bedrijvenschap.
1.2.
Op 8 februari 2018 heeft het bedrijvenschap de in artikel 23 Onteigeningswet (hierna: Ow) bedoelde stukken ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd, te weten een kopie van de (digitale) Staatscourant van 19 april 2017, nummer [nummer 1] , waarin het Koninklijk Besluit van 23 maart 2017, nummer [nummer 2] (hierna: het KB), bekend is gemaakt, alsmede een kopie van de verklaring van de burgemeester van de gemeente Midden-Delfland, gedateerd 18 oktober 2016 dat de in artikel 79 Ow genoemde stukken van 23 augustus 2016 tot en met 3 oktober 2016 ter inzage hebben gelegen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In het KB zijn op grond van artikel 77 en 78 Ow onder meer de volgende onroerende zaken ter onteigening aangewezen ten behoeve van de realisering van het bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014:
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectieletter] , nummer [I] , totaal groot 00.04.27 hectare ( [grondplannummer 1] );
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectieletter] , nummer [II] , totaal groot 00.03.85 hectare ( [grondplannummer 2] );
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectieletter] , nummer [III] , totaal groot 00.09.85 hectare ( [grondplannummer 3] ).
Deze onroerende zaken gelegen nabij de [adres 1 en adres 2] .
2.2.
In het KB is [gedaagde] vermeld als eigenaar van de onroerende zaken.
2.3.
Perceel [I] is belast met een recht van hypotheek ten name van Rabobank c.s. en een zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht ten name van Dunea N.V. Percelen [II] en [III] zijn beide belast met een zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht ten name van B.V. Transportnet Zuid-Holland en ten name van Evides N.V. Perceel [II] is daarnaast ook belast met een zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht ten name van de gemeente Midden-Delfland. Aan het bedrijvenschap zijn geen andere gerechtigden in de zin van artikel 3 en 4 Ow bekend.
2.4.
De opneming door de – bij beschikking van 31 juli 2017 in de zaak met zaaknummer C/09/535597 / HA RK 17-342 benoemde – deskundigen heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2017. In het proces-verbaal is de afspraak tussen partijen opgenomen dat indien het bedrijvenschap [gedaagde] niet binnen twee maanden na de opneming dagvaardt, de geldigheid van deze plaatsopneming en toelichting zal voortduren voor een periode van zes maanden na 27 december 2017, derhalve tot uiterlijk 27 juni 2018.
2.5.
Het bedrijvenschap heeft aan [gedaagde] een schadeloosstelling ten bedrage van € 645.000,- aangeboden, voor alle schaden en kosten, exclusief de kosten voor deskundige bijstand en eventuele belastingschade. Als bijkomend aanbod biedt het bedrijvenschap [gedaagde] aan om de percelen [IV] en [II] na eigendomsovergang om niet te blijven gebruiken tot uiterlijk 1 augustus 2018. Dit aanbod geldt niet voor perceel [III] .

3.Het geschil

3.1.
Het bedrijvenschap vordert – samengevat – om bij vervroeging (artikel 54i Ow) de onteigening uit te spreken ingevolge Titel IV van de Onteigeningswet (artikel 78 Ow), vrij van alle lasten en rechten, ten name van het bedrijvenschap van de onder 2.1. vermelde onroerende zaken;
en,
indien [gedaagde] het aanbod aanvaardt:
de schadeloosstelling voor [gedaagde] vast te stellen op € 645.000,- voor alle schaden en kosten hoe ook genaamd doch exclusief de kosten voor deskundige bijstand, en exclusief de eventuele belastingschade;
te bepalen dat het bedrijvenschap het bijkomend aanbod zoals vermeld in 2.5. gestand doet;
althans, indien [gedaagde] het aanbod niet aanvaardt:
het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde] overeenkomstig artikel 54i lid 2 Ow te bepalen op 90% van de aangeboden schadeloosstelling, derhalve afgerond op € 580.500,-;
te bepalen dat het Bedrijvenschap in plaats van het voorschot van 90% van de aangeboden schadeloosstelling 100% van de aangeboden schadeloosstelling als voorschot mag uitkeren in plaats van de in artikel 54i lid 5 Ow genoemde zekerheid, tenzij [gedaagde] expliciet afstand doet van het recht op zekerheidstelling;
te bepalen dat het bedrijvenschap het bijkomend aanbod zoals vermeld in 2.5. gestand doet;
en voorts:
te bepalen dat de bij beschikking van 31 juli 2017 met rekestnummer C/09/535597 / HA RK 17-342 gelaste vervroegde descente zijn gelding blijft behouden overeenkomstig de tussen partijen ter descente gemaakte afspraak;
te bepalen dat het in de procedure met rekestnummer C/09/535597 / HA RK 17-342 uit te brengen voorlopig oordeel heeft te gelden als (concept)deskundigenrapport in de onderhavige procedure, en
ingevolge artikel 54j lid 2 Ow, de data voor nederlegging van het (concept) deskundigenrapport vast te stellen.
Alles kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat het bedrijvenschap niet heeft voldaan aan haar stelplicht ter zake het (spoedeisend) belang van de vervroegde onteigening en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Subsidiair vordert [gedaagde] :
  • de uitspraak over de onteigening en omtrent het voorschot aan te houden;
  • in de uitspraak omtrent het voorschot het concept deskundigenrapport te betrekken;
  • het voorschot te bepalen op 100 % van de in het concept deskundigenrapport genoemde waarde, te vermeerderen met bijkomende schadeposten, dan wel op 100 % van de aangeboden schadeloosstelling;
  • te bepalen dat het bedrijvenschap gehouden is tot nakoming van een nader overeen te komen afspraak ter zake van de datum van ontruiming, dan wel gehouden is tot nakoming van de tijdens de descente gemaakte afspraak / toezegging dat [gedaagde] tot negen maanden na verwerving alle onderhavige percelen mag blijven gebruiken en – in dat geval – te bepalen dat de vervroegde descente zijn gelding blijft behouden en dat het naar aanleiding daarvan op te stellen deskundigenrapport heeft te gelden als deskundigenrapport in onderhavige procedure
Zowel primair als subsidiair vordert [gedaagde] dat het bedrijvenschap wordt veroordeeld in de proceskosten.

4.Het geschil en de beoordeling in het incident

4.1.
Rabobank c.s. heeft bij incidentele conclusie gevorderd te mogen tussenkomen in de onderhavige procedure. Als eis in interventie heeft de Rabobank c.s. – samengevat – gevorderd dat door het bedrijvenschap of [gedaagde] aan de bank tegen behoorlijk bewijs van kwijting, hoofdelijk reeds bij tussenvonnis een bedrag van € 140.000,- aan Rabobank c.s. wordt voldaan uit de door de rechtbank vast te stellen schadeloosstelling, te vermeerderen met wettelijke rente, provisie en/of kosten. Daarnaast vordert Rabobank c.s. dat het bedrijvenschap en/of [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten in het incident.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat Rabobank c.s. genoegzaam heeft aangetoond dat voor haar als hypotheekhouder belang bestaat om in de onderhavige procedure tussen te komen. Het bedrijvenschap en [gedaagde] refereren zich ten aanzien van de tussenkomst aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank, nu Rabobank c.s. de incidentele vordering heeft ingesteld met inachtneming van hetgeen in artikel 218 en 219 Rv is voorgeschreven, het verzoek tot tussenkomst toewijzen.
4.4.
Het bedrijvenschap zal als onteigenaar in de kosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van Rabobank c.s. tot op heden begroot op € 543,00 aan advocaatkosten. De beslissing omtrent de verdere kosten van het incident, waaronder begrepen de griffierechten, zal, gelet op het navolgende, worden aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
Aangezien [gedaagde] verweer heeft gevoerd tegen de onteigening is de zaak reeds verwezen naar de meervoudige kamer waar dit verweer zal worden behandeld. Het verweer tegen de onteigening zal, zoals bij partijen al bekend, op 12 juli 2018 om 10:30 uur ten overstaan van mr. D.R. Glass, mr. B. Meijer en mr. A.C. Bordes worden behandeld. Het vorenstaande brengt mee dat het debat ten aanzien van de schadeloosstelling en de aanspraak van Rabobank c.s. op een deel van het voorschot op de schadeloosstelling thans niet kan worden gevoerd. Iedere verdere beslissing daaromtrent zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
6.1.
laat Rabobank c.s. toe als tussenkomende partij;
6.2.
veroordeelt het bedrijvenschap in de kosten van het incident, aan de zijde van Rabobank c.s. tot op heden begroot op € 543,00;
6.3.
houdt de beslissing omtrent de verdere kosten van het incident aan tot de einduitspraak;
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat het verweer tegen de onteigeningstitel op 12 juli 2018 om 10:30 uur ten overstaan van mr. D.R. Glass, mr. B. Meijer en mr. A.C. Bordes zal worden behandeld;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2184