4.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van dagvaarding I
In deze zaak wordt de verdachte verweten dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit uitbuiting in de prostitutiebranche. Dit handelen is strafbaar gesteld op grond van artikel 273f, eerste lid,
sub 6Sr. De Hoge Raad heeft beslist dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als op de uitbuiting van een ander.Het gaat daarbij niet om opzet in de betekenis van de algemene vorm van opzet waarbij de voordeeltrekker de uitbuitingssituatie heeft gewild en daartoe zelf actief het initiatief heeft genomen, maar om opzet in de betekenis van de bijzondere opzetvorm ‘wetende dat’. Daaronder valt zowel het weten (opzet), als de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat sprake is van uitbuiting (voorwaardelijk opzet). De voordeeltrekker kan, maar hoeft niet een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd.
Voor een veroordeling voor dit feit is dus vereist dat het opzet van de verdachte, behalve op het voordeel trekken, ook (al dan niet in voorwaardelijke zin) gericht was op de uitbuiting van een ander. Dat betekent dat de rechtbank de volgende vier vragen zal moeten beantwoorden:
1) Is sprake geweest van een uitbuitingssituatie?
2) Op welke wijze is verdachte betrokken geweest bij de uitbuitingssituatie?
3) Wist de verdachte dat sprake was van een uitbuitingssituatie of heeft hij de aanmerkelijke kans daarop aanvaard?
4) Heeft hij opzettelijk voordeel getrokken uit die uitbuitingssituatie?
4.4.1) Is sprake geweest van een uitbuitingssituatie?
Met betrekking tot deze vraag kan de rechtbank kort zijn.
De Hongaarse verdachten uit de onderzoeken [naam onderzoek] en [naam onderzoek] zijn in eerste aanleg veroordeeld voor mensenhandel. In hoger beroep zijn deze veroordelingen voor wat betreft de bewezenverklaring in stand gebleven. Het gaat daarbij om de volgende verdachten en – voor zover in deze strafzaak van belang – de volgende slachtoffers:
- [medeverdachte] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden wegens het uitbuiten van (onder meer) [slachtoffers] , [slachtoffers] en [slachtoffers] ;
- [medeverdachte] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar wegens het uitbuiten van (onder meer) [slachtoffers] , [slachtoffers] en Alexandra [slachtoffers] ;
- [medeverdachte] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden wegens het uitbuiten van (onder meer) [slachtoffers] en [slachtoffers] ;
- [medeverdachte] Gyula Karsai is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en 6 maanden wegens het uitbuiten van (onder meer) [slachtoffers] en [slachtoffers] ;
- [medeverdachte] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 332 dagen wegens het uitbuiten van (onder meer) [slachtoffers] en [slachtoffers] ;
- [medeverdachte] Zoltan Gyöngyösi is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en 6 maanden wegens het uitbuiten van (onder meer) [slachtoffers] , [slachtoffers] en [slachtoffers] ;
- [medeverdachte] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden wegens het uitbuiten van (onder meer) [slachtoffers] en [slachtoffers] .
Zoals ook ter zitting is besproken, gaat de rechtbank er van uit dat al deze – ook in de tenlastelegging van de verdachte genoemde – vrouwen het slachtoffer zijn geweest van mensenhandel door de hiervoor genoemde daders en dat ten aanzien van hen sprake is geweest van uitbuiting. De bewezenverklaarde periode is per slachtoffer verschillend, maar valt binnen de periode van januari 2010 tot en met mei 2013.
De rechtbank neemt dit alles als uitgangspunt voor de verdere beoordeling.
4.4.2) Op welke wijze is de verdachte betrokken geweest bij de uitbuitingssituatie?
De verdachte wordt verweten dat hij betrokken is geweest bij de verhuur van woningen aan de mensenhandelaren en hun slachtoffers. Concreet gaat het hierbij om 10 adressen die hierna één voor één aan de orde zullen komen. Een overzicht van de bewijsmiddelen waarop de rechtbank de navolgende overwegingen baseert, is als bijlage I achter dit vonnis gehecht.
1. [Woonruimte slachtoffers] te Den Haag
[slachtoffers] heeft verklaard dat zij in deze woning heeft gewoond met (onder andere) [medeverdachte] . Volgens [medeverdachte] heeft hij daar gewoond samen met [medeverdachte] en [slachtoffers] . Ook [medeverdachte] heeft verklaard dat hij daar gewoond heeft. Verder heeft [slachtoffers] verklaard dat zij dit het pand herkent als het pand waar zij met [medeverdachte] en andere meiden heeft gewoond. [medeverdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffers] noemen de verdachte ( [verdachte 1] ) als degene van wie zij de woning huurden. Volgens de verdachte zelf woonden [medeverdachte] en [medeverdachte] (= [medeverdachte] ) daar en heeft hij geld voor de huur van het pand van de meisjes in ontvangst genomen voor de eigenaar.
2. ’ ’ [Woonruimte slachtoffers] te Den Haag
Volgens [slachtoffers] is dit het eerste adres in Den Haag waar zij heeft gewoond en dit was samen met onder meer [medeverdachte] en [slachtoffers] . [slachtoffers] heeft verklaard dat zij in deze woning heeft gewoond, samen met [medeverdachte] , [medeverdachte] , [medeverdachte] en [medeverdachte] . Ook [slachtoffers] , [slachtoffers] en [slachtoffers] geven aan dat zij daar gewoond hebben. Volgens [slachtoffers] werd de woning gehuurd van de verdachte ( [verdachte 1] ) en ook [medeverdachte] heeft verklaard dat deze woning via de verdachte is gegaan. Ze betaalden de huur aan de verdachte. Zelf heeft de verdachte verklaard dat hij huurgelden heeft aangenomen om aan de eigenaar te geven.
3. [Woonruimte slachtoffers] te Den Haag
[slachtoffers] heeft verklaard dat deze woning van de verdachte ( [verdachte 1] ) heeft gehuurd. [verdachte 1] verhuurde deze woning voor de eigenaar. De eerste maand heeft zij aan hem betaald en later aan de eigenaar. Ze heeft de woning gekregen op 25 november 2012. Eerst woonde zij daar alleen en later sliep [medeverdachte] daar ook. Volgens [medeverdachte] heeft hij daar inderdaad samen met [slachtoffers] gewoond. Op 10 april 2013 bleek bij een controle dat [slachtoffers] daar woonde. Deze verklaarde dat hij de woning via een vriend had geregeld. Volgens de verdachte is [slachtoffers] een collega van hem, maar deze woning zegt hem niets. [slachtoffers] heeft echter ook verklaard dat zij de woning in maart 2013 vrijwillig heeft verlaten en dat [verdachte 1] toen zei dat hij de woning aan iemand anders wilde verhuren. Nu vervolgens een bekende van de verdachte in de woning is aangetroffen, concludeert de rechtbank dat [verdachte 1] de “vriend” is waarover [slachtoffers] verklaard heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte ook bij de (ver)huur van deze woning actief betrokken is geweest.
4. [Woonruimte slachtoffers] te Den Haag
[slachtoffers] en [medeverdachte] hebben beiden verklaard dat zij in deze woning hebben gewoond. Volgens [slachtoffers] huurde ze de woning van de verdachte en betaalde ze ook de huur aan hem. Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat [slachtoffers] van 10 december 2012 tot 1 november 2013 op dit adres stond ingeschreven. [slachtoffers] heeft verklaard dat zij daar nooit heeft gewoond en dat de verdachte de inschrijving voor haar heeft geregeld. De verdachte heeft zelf verklaard dat het zou kunnen dat hij bij de verhuur van deze woning betrokken is geweest.
5. [Woonruimte slachtoffers] te Den Haag
Volgens [medeverdachte] heeft hij 3 of 4 adressen van de verdachte gehuurd, waaronder de [Woonruimte slachtoffers] , een woning bij het politiebureau. Hij sprak met de verdachte een plek af waar hij de huur kon betalen of hij bracht het naar hem. Uit het dossier blijkt verder dat Imre Panyi (een alias van [medeverdachte] ) en [medeverdachte] op 8 april 2011 tegenover de politie aangeven dat ze bij [medeverdachte] op bezoek gaan, waarna ze aanbellen bij [Woonruimte slachtoffers] [huisnummer] . [medeverdachte] weet dat de verdachte in een flat boven het politiebureau een woning heeft. De verdachte zelf heeft ook hier verklaard dat het zou kunnen dat hij bij deze woning betrokken is geweest.
6. [Woonruimte slachtoffers] te Den Haag
[slachtoffers] en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij in deze woning hebben gewoond. De woning was gehuurd via [verdachte 1] en de huur werd aan hem betaald. Daarnaast bevat het dossier een sms-bericht van de verdachte aan [medeverdachte] waarin hij aangeeft dat de woning weer vrij is en mensen worden gezocht. Ook met betrekking tot deze woning heeft de verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij bij de huur ervan betrokken is geweest.
7. [Woonruimte slachtoffers] te Rijswijk
Alexandra [slachtoffers] heeft verklaard dat zij met onder andere [medeverdachte] en [medeverdachte] heeft verbleven op de [Woonruimte slachtoffers] . [medeverdachte] kwam aan de huizen via de verdachte ( [verdachte 1] ) en [medeverdachte] is daar een keer aangehouden. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] op 23 maart 2010 inderdaad is aangehouden in deze woning. [medeverdachte] zelf heeft verklaard dat hij daar met Alexandra [slachtoffers] heeft gewoond. De woning heeft hij eerst van [verdachte 1] gehuurd en daarna van de eigenaar. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat de woning werd gehuurd van de verdachte. De verdachte zelf heeft verklaard dat het kan dat hij bij deze woning betrokken is geweest en dat het kan dat hij de huur daar heeft opgehaald.
8. [Woonruimte slachtoffers]
[slachtoffers] heeft verklaard dat zij op [Woonruimte slachtoffers] heeft verbleven. Zij heeft op dit adres ook ingeschreven gestaan in de gemeentelijke basisadministratie. [verdachte 1] zou de woning en de inschrijving voor haar hebben geregeld. De verdachte heeft verklaard niets van de woning te weten. De rechtbank is van oordeel dat de enkele verklaring van [slachtoffers] over de betrokkenheid van de verdachte bij deze woning onvoldoende is voor een bewezenverklaring. De verdachte zal om die reden van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
9. [Woonruimte slachtoffers]
[slachtoffers] , [slachtoffers] , Josef [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben allen verklaard dat zij in deze woning hebben gewoond. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze woning van [verdachte 1] huurde. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de eigenaar (de rechtbank begrijpt: de eigenlijke huurder) van de woning, [betrokkene] , bij hem in de winkel was toen [medeverdachte] om een woning kwam vragen. De verdachte heeft vervolgens tegen [medeverdachte] gezegd dat hij de woning van [betrokkene] zou kunnen huren. [betrokkene] stond in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres en ook als hoofdbewoner van de woning vermeld in het kadaster. Daarnaast heeft [slachtoffers] verklaard dat zij de woning huurde van een man die werkzaam was bij een snackbar in de [bedrijfsadres] . Uit informatie uit het politiesysteem blijkt dat [betrokkene] werkzaam was bij supermarkt [bedrijf] in de [bedrijfsadres] . Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het goed mogelijk is dat de verdachte [medeverdachte] naar [betrokkene] heeft verwezen voor een woning. Van verdere betrokkenheid van de verdachte bij de woning is echter niet gebleken. Het feit dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de woning van [verdachte 1] huurde maakt dit niet anders, nu dit kan worden verklaard door het feit dat de verdachte als tussenpersoon heeft opgetreden. Daarnaast heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de verdachte een vergoeding heeft gekregen voor de doorverwijzing. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
10. [Woonruimte slachtoffers]
[medeverdachte] en [slachtoffers] hebben beiden verklaard dat zij deze woning via [verdachte 1] van een Turkse man hebben gehuurd. Volgens [slachtoffers] kwam deze man, net als [verdachte 1] , de huur bij hen ophalen. Ook [slachtoffers] heeft verklaard dat de hoofdbewoner, een Turkse of Marokaanse man, de huur bij hen kwam ophalen. Blijkens het kadaster was [betrokkene] sinds 31 oktober 2011 eigenlijke huurder van de woning. In het dossier bevinden zich ook tapgesprekken tussen [betrokkene] en [betrokkene] . Daarnaast is bij de doorzoeking van de woning van [betrokkene] een sleutel van de [Woonruimte slachtoffers] aangetroffen. De verdachte heeft verklaard niets van deze woning te weten. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte betrokken is geweest bij deze woning en zal hem dan ook van vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven verklaringen dat de verdachte met betrekking tot deze bovengenoemde 7 adressen (1 t/m 7) woningen geregeld heeft, dat de vrouwen en hun pooiers er konden wonen en dat hij de door hen verschuldigde huur heeft geïncasseerd.
4.4.3) Wist de verdachte dat sprake was van een uitbuitingsituatie of heeft hij de aanmerkelijke kans daarop aanvaard?
Uit zijn eigen verklaring blijkt dat de verdachte wist dat de vrouwen voor wie hij een woning regelde werkzaam waren in de prostitutie. Hij kende hun pooiers. Hij wist ook, zo heeft hij verklaard, dat het geld voor de huur dat hij aan de [Woonruimte slachtoffers] ophaalde van de meisjes afkomstig was.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit laatste voor alle woningen waarbij de verdachte betrokken is geweest. Uit niets is immers gebleken dat de mannen eigen werk of inkomsten hadden. Dat betekent dat het geld voor de huur van de woningen steeds afkomstig was van de verdiensten van de vrouwen. In de vonnissen in de [naam onderzoek] zaken (zie hiervoor onder 4.4.1) is ook expliciet bewezen verklaard dat Alexandra [slachtoffers] , [slachtoffers] en [slachtoffers] , alsmede [slachtoffers] en [slachtoffers] de huur moesten betalen voor [medeverdachte] , [medeverdachte] en [medeverdachte] respectievelijk [medeverdachte] .
Uit de verklaringen van [slachtoffers] en Alexandra [slachtoffers] blijkt verder dat vaak van woning werd gewisseld. In een telefoongesprek met de verdachte wordt daarnaast aangegeven dat de mannen zich zorgen maakten toen de politie hun woning in de gaten hield. Van belang is verder dat geen van de meisjes en/of de pooiers stonden ingeschreven op de adressen waar zij op dat moment verbleven en dat de huur wekelijks contant aan de verdachte werd betaald.
Naar eigen zeggen heeft de verdachte in ieder geval gezien dat één van de meisjes blauwe plekken in haar gezicht had en verder heeft hij in de zomer blauwe plekken op de armen van meisjes gezien. Hij heeft hen gevraagd of zij gedwongen waren om te werken en waar het letsel vandaan kwam. Dat wilden de vrouwen niet zeggen en hij durfde het niet aan de pooiers te vragen want dan liep hij zelf mogelijk gevaar, aldus de verdachte. Ook heeft de verdachte wel eens stiekem € 100,- voor één van de vrouwen naar haar moeder overgemaakt. Stiekem, omdat haar pooier dit niet mocht weten.
Conclusie
De verdachte wist dat het bij de huurders van de panden ging om Hongaarse prostituees, hij kende hun pooiers en hij wist dat de huur wekelijks contant werd betaald met geld dat de vrouwen in de prostitutie hadden verdiend. Hij wist dat de groep vaak van woning wisselde en dat de vrouwen en de mannen niet stonden ingeschreven op het adres waar zij op dat moment verbleven. De verdachte is geconfronteerd met de bezorgdheid bij de mannen toen de politie de woning in de gaten hield, heeft letsel gezien bij de vrouwen – waar hij de pooiers niet over durfde te bevragen – en kon weten dat de vrouwen niet over hun eigen geld konden beschikken want hij heeft voor één van hen stiekem geld overgemaakt naar haar moeder. Door al deze aanwijzingen te negeren heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de vrouwen door hun pooiers werden uitgebuit.
4.4.4) Heeft de verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit die uitbuitingssituatie?
Bij de beoordeling van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat elke vorm van inkomsten die iemand verkrijgt uit, of verkrijgt als gevolg van uitbuiting, strafbaar is omdat dit de uitbuiting mede in stand houdt. Dat geldt dus ook voor verdiensten die op zich zelf in een redelijke verhouding staan tot de diensten die daarvoor zijn geleverd. Dat betekent dat in beginsel ook het verkopen van condooms aan prostituees die het slachtoffer zijn van mensenhandel, onder omstandigheden daaronder zou kunnen vallen. De hoogte van de inkomsten is in dit verband niet relevant.
De verdachte heeft verklaard dat hij van het bemiddelen c.q. verhuren van woningen een beetje heeft geprofiteerd en er een beetje aan heeft verdiend. Op zichzelf is dat in de gegeven omstandigheden al voldoende voor een bewezenverklaring. Maar, zoals hiervoor al overwogen, de verdachte regelde niet alleen een woning, hij incasseerde ook de wekelijkse huur. Dat hij dat dan voor niets zou hebben gedaan, acht de rechtbank in het licht van de aard van verdachtes dienstverlening, niet aannemelijk. Zeker als in aanmerking genomen wordt dat uit de verklaringen blijkt dat regelmatig € 250,-- tot € 350,-- per week (wat neerkomt op € 1.000,-- tot € 1.400,-- per maand) betaald moest worden voor woningen die een beduidend lagere kale huurprijs hadden. Zo gold een kale huurprijs van € 367,49 (tot 16/4/2012) en € 412,75 per maand voor de woning aan de [Woonruimte slachtoffers] en een kale huurprijs van € 384,69 per maand voor de woning aan de ’s-Gravenzandenlaan 252. De rechtbank wordt in haar overtuiging dat de verdachte wel degelijk geld verdiend heeft aan zijn activiteiten, gesterkt door de verklaring van [slachtoffers] . Zij geeft aan dat de verdachte dit natuurlijk niet voor niks deed en dat hij regelmatig tegen haar pooier heeft gezegd “Ik moet dat geld ook betalen aan de hoofdhuurder en zoveel verdien ik er niet aan”. Het kan dan ook niet anders dan dat de verdachte door zijn activiteiten enig voordeel heeft behaald.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de vrouwen.
4.4.5) Eindconclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van na te noemen vrouwen in de periode van van januari 2010 tot en met mei 2013.
Weliswaar bevat het dossier aanknopingspunten dat verdachte hierbij heeft samengewerkt met anderen maar dat lijkt incidenteel te zijn geweest en daarmee onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is geweest van medeplegen. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van dagvaarding II
Facturen
Bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [bedrijf] , gelegen aan de [bedrijfsadres] 157 te Den Haag, is de administratie van het bedrijf in beslag genomen. Uit onderzoek naar de in beslag genomen manurenstaten en de bijbehorende facturen is gebleken dat deze van elkaar verschillen in de weken 38, 39, 40 en 41 van 2013. De namen van de medewerkers op de manurenstaten komen niet overeen met de namen op de bijbehorende facturen, terwijl het gewerkte aantal uren steeds (nagenoeg) gelijk is.
Ten aanzien van de factuur op naam van [betrokkenen] heeft de verdachte ter terechtzitting bekend dat dit een valse factuur betreft. De uren die op de factuur op naam van [betrokkenen] staan, zijn niet door deze persoon gewerkt maar door een ander. Dit komt overeen met de inhoud van het tapgesprek van 26 september 2013 tussen de verdachte en de boekhoudster, [betrokkene] , over [betrokkene] , een medewerker zonder BSN wiens uren niet kunnen worden geboekt. De verdachte heeft verklaard dat hij aan [betrokkene] heeft gevraagd de factuur – in strijd met de waarheid – op te maken en de gewerkte uren van [betrokkene] onder een andere naam te boeken.
Ten aanzien van de overige facturen heeft de verdachte verklaard dat werknemers in de tuinbouw aan het begin en aan het einde van de dag moeten in- en uitklokken. Dit doen zij door met een zogenaamde tagger op hun naam te klikken. Wanneer iemand nog niet op de lijst staat of wanneer zijn/haar tagger het niet doet, klokt hij/zij op een andere naam in en geeft vervolgens aan de verdachte door op wiens naam er die dag is gewerkt, zodat dit op de factuur kan worden gecorrigeerd. De namen van de medewerkers die op de factuur staan vermeld, hebben die uren ook daadwerkelijk gewerkt.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, gezien de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, niet zonder meer als onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven. Het is naar het oordeel van de rechtbank goed mogelijk dat de door de verdachte geschetste werkwijze, waarbij medewerkers elkaars taggers gebruiken om in te kloken, in de praktijk wordt gebruikt. De rechtbank zal de verdachte om die reden van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Uitzendovereenkomst
In de administratie van [bedrijf] is een document aangetroffen dat lijkt op een concept uitzendovereenkomst tussen [bedrijf] en [betrokkenen] ( [factuurnummers] ). Het document is echter niet door [betrokkenen] ondertekend, waardoor er feitelijk geen overeenkomst tot stand is gekomen. Daarnaast heeft [betrokkenen] tegenover de politie verklaard niet bekend te zijn met het document en/of de inhoud daarvan. Zij zou in een andere functie dan de functie die genoemd is in de uitzendovereenkomst bij [bedrijf] werkzaam zijn geweest. Met betrekking tot die andere functie is een arbeidsovereenkomst gesloten tussen [bedrijf] en [betrokkenen] . Voorts overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet kan worden afgeleid waarvoor het document waarop `uitzendovereenkomst` is vermeld, als bewijs dient of heeft gediend. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat met betrekking tot de deze (concept) uitzendovereenkomst sprake is van valsheid in geschrift en zal de verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met een ander een factuur valselijk heeft opgemaakt (eerste cumulatief/alternatief) en deze valse factuur voorhanden heeft gehad (tweede cumulatief/alternatief). De rechtbank spreekt de verdachte van het overige deel van de tenlastelegging vrij.