ECLI:NL:RBDHA:2018:16477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
C-09-540085-HA ZA 17-1003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht in verband met geldigheid cessie in schadestaatprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen Loterijverlies.nl B.V. en Staatsloterij BV. Loterijverlies heeft een schadestaatprocedure ingesteld na een eerdere uitspraak waarin de Staatsloterij is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de Stichting Staatsloterijverlies.nl. Loterijverlies vordert in deze procedure buitengerechtelijke kosten van € 16.335.592,86, met rente. De Staatsloterij heeft in een incident aangevoerd dat Loterijverlies niet bevoegd is om deze procedure te voeren, omdat er geen geldige cessie zou zijn van de vordering van de Stichting aan Loterijverlies.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadestaatprocedure een bijzondere vorm van tenuitvoerlegging is, die moet worden gezien als een voortzetting van het hoofdgeding. Dit betekent dat de procedure moet worden gevoerd door dezelfde partijen als in het hoofdgeding. Loterijverlies stelt dat de vordering van de Stichting bij akte van 10 maart 2015 aan haar is gecedeerd en dat deze akte op 28 november 2017 is geregistreerd bij de Belastingdienst. Daarnaast stelt Loterijverlies dat er een tweede cessie heeft plaatsgevonden op 6 april 2016, die op 23 mei 2016 is geregistreerd.

De rechtbank heeft Loterijverlies toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de akten van cessie zijn geregistreerd. Dit bewijs kan worden geleverd door het horen van getuigen, waaronder de personen die betrokken waren bij de registratie van de cessies. De getuigen zullen worden gehoord door de rechter-commissaris op een nader te bepalen datum. De rechtbank heeft verder bepaald dat partijen hun verhinderdata moeten doorgeven voor de periode januari tot en met maart 2019, waarna de verhoren zullen worden gepland. Het vonnis is uitgesproken op 7 november 2018 door de rechters L. Alwin, M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en I.C. Kranenburg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/540085 / HA ZA 17-1003
Vonnis van 7 november 2018
in de zaak van
LOTERIJVERLIES.NL B.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex artikel 223 Rv,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M. Raaijmakers,
tegen
STAATSLOTERIJ BV.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.W. Leedekerken.
Partijen worden hierna Loterijverlies en de Staatsloterij genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 september 2017 tevens conclusie van eis ex artikel 223 Rv met producties;
  • de door Staatsloterij genomen conclusie van eis in incident strekkende tot onbevoegdheid van Loterijverlies;
  • de door Loterijverlies genomen conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende akte vermeerdering van eis.
1.2.
Op 29 mei 2018 heeft een pleidooi plaatsgehad in het door de Staatsloterij opgeworpen incident. De zaak is toen naar de rol verwezen voor een akte houdende overlegging producties aan de zijde van Loterijverlies. Nadat deze akte was genomen, heeft Staatsloterij een antwoordakte genomen.
1.3.
Ten slotte is een datum bepaald voor het wijzen van vonnis in dit incident.

2.Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan

2.1.
De hoofdzaak is een schadestaatprocedure, die is ingesteld na een procedure van de Stichting Staatsloterijverlies.nl (hierna: de Stichting) tegen de Staatsloterij, waarin – kort gezegd – verklaringen voor recht zijn gegeven en de Staatsloterij is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat. In deze schadestaatprocedure vordert Loterijverlies buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 16.335.592,86, met rente.
2.2.
Het door de Staatsloterij ingestelde incident strekt ertoe dat wordt vastgesteld dat Loterijverlies niet bevoegd is tot het voeren van deze schadestaatprocedure, vanwege het ontbreken van een geldige cessie, waarbij de vordering van de Stichting aan haar is overgedragen. Daarmee bedoelt Staatsloterij dat Loterijverlies niet ontvankelijk wordt verklaard in zowel de provisionele vordering als haar vorderingen in de hoofdzaak, althans dat die vorderingen worden afgewezen (zie 2.5 van de eis in het incident).
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat de schadestaatprocedure een bijzondere vorm van tenuitvoerlegging is, die moet worden gezien als voortzetting van het hoofdgeding. Dit volgt uit artikel 613 Rv, waarin is bepaald dat deze tenuitvoerlegging aanvangt met betekening aan de wederpartij van de schadestaat, en voorts uit artikel 615a Rv, waarin slechts ten aanzien van de toepassing van de in dat artikel genoemde wetsartikelen wordt bepaald dat de hoofdzaak en schadestaatprocedure als afzonderlijke gedingen worden beschouwd. Dit impliceert dat de schadestaatprocedure moet worden gevoerd tussen dezelfde partijen als de partijen in het hoofdgeding. Dat betekent in dit geval dat de schadestaatprocedure in beginsel moet worden gevoerd door de Stichting, ter zake van haar eigen schade. Als, zoals Loterijverlies stelt en de Staatsloterij betwist, de Stichting haar vordering aan Loterijverlies heeft gecedeerd, is Loterijverlies echter gerechtigd deze schadestaatprocedure te voeren.
2.4.
Gezien het voorgaande doet niet ter zake of Loterijverlies, zoals zij betoogt, (ook) een eigen belang heeft bij de vordering. In deze schadestaatprocedure moet het immers gaan om de schade van de Stichting en is geen plaats voor een eventuele eigen vordering van Loterijverlies op de Staatsloterij. De rechtbank laat hetgeen Loterijverlies naar voren brengt over haar eigen belang bij de vordering daarom buiten beschouwing.
2.5.
Loterijverlies stelt dat de vordering van de Stichting bij akte van 10 maart 2015 aan haar is gecedeerd. Deze akte is volgens Loterijverlies op 28 november 2017 geregistreerd bij de Belastingdienst. Loterijverlies stelt voorts dat de vordering van de Stichting bij akte van 6 april 2016 nogmaals aan haar is gecedeerd. Deze akte is volgens haar op 23 mei 2016 geregistreerd bij de Belastingdienst.
2.6.
Na het pleidooi in het incident heeft de rechtbank Loterijverlies verzocht om – kort gezegd – de stukken betreffende de registratie van de cessies bij de Belastingdienst, te weten de (volledige) daarop betrekking hebbende brieven van de Belastingdienst, althans de bevestigingsbrieven van de Belastingdienst met een kopie van de aangeboden akte van cessie met het registratiebewijs, in het geding te brengen. Zij heeft vervolgens productie 82 overgelegd. De Staatsloterij heeft daarop bij akte gereageerd.
2.7.
Loterijverlies heeft (als onderdeel 1 van haar productie 82) een ontvangstbevestiging van de Belastingdienst van 23 mei 2016 in het geding gebracht en (als onderdeel 4 van haar productie 82) een deels ‘witgemaakte’ kopie van een stuk van 6 april 2016, waarop op staat:
“GEREGISTREERD IN: TWEE-VOUD
TE ROTTERDAM 23-05-2016
REGISTRATIENUMMER: 2016.007440.001
NAMENS DE INSPECTEUR
[A]”
2.8.
Staatsloterij wijst erop dat het als onderdeel 4 overgelegde stuk niet overeenstemt met de eerder door Loterijverlies als productie 31 in het geding gebrachte stuk van 6 april 2016, aangezien:
het als onderdeel 4 van productie 82 overgelegde stuk uit vier pagina’s bestaat, terwijl productie 31 uit drie pagina’s bestaat en Loterijverlies op pagina 23 van haar conclusie van antwoord in het incident een brief van 28 september 2017 van de Belastingdienst heeft ingescand waarin – voor zover hier van belang – staat dat “
er dd 23 mei 2016 één akte is aangeboden en geregistreerd met het registratienummer 2016.007440. De akte bestaat uit 3 bladen met de aktedatum 6 april 2016”;
op het als onderdeel 4 van productie 82 overgelegde stuk – naast de handtekeningen – op iedere pagina rechtsonderin ook nog een paraaf staat, terwijl op het als productie 31 overgelegde stuk alleen op de laatste pagina twee handtekeningen van Breton Limited staan en geen parafen;
op het als onderdeel 4 van productie 82 overgelegde stuk op pagina 2 en 3 nummers vermeld staan (1), 3), 4), 9), 10), 12), 13), 14) en 15)), terwijl het als productie 31 overgelegde stuk niet zo’n opsomming bevat.
2.9.
Voorts heeft Loterijverlies als onderdeel 3 bij haar productie 82 een kopie van een stuk van 10 maart 2015 overgelegd, waarop met een handtekening erbij, staat:
“REGISTRATIENUMMER: 2017.038638.001
DD: ACHTENTWINTIG NOVEMBER 2017
GEREGISTREERD IN: ENKEL-VOUD
TE ROTTERDAM
ANNEXEN: 0 RENVOOIEN: 0
AKTE ONDERTEKEND: JA
NAMENS DE INSPECTEUR
[B]”
2.10.
Staatsloterij merkt op dat deze tekst – die zij aanduidt als een stempel – geknipt en geplakt lijkt.
2.11.
Loterijverlies heeft aangeboden de registratie bij de Belastingdienst op 28 november 2017 en 23 mei 2016 van de akten van cessie van respectievelijk 10 maart 2015 en 6 april 2016, waarop zij de door haar gestelde vorderingsgerechtigdheid tegenover Staatsloterij grondt, te bewijzen door het horen van getuigen, waaronder [B] en [A]. Dat is een concreet aanbod om getuigen te horen tot het bewijs van feiten die ter zake doen voor de beslissing of Loterijverlies kan worden ontvangen in haar vorderingen. Loterijverlies zal worden toegelaten dit getuigenbewijs te leveren. De getuigen dienen – indien mogelijk – de originelen van de stukken waarop hun naam vermeld staat mee te nemen naar hun verhoor.
2.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
laat Loterijverlies toe tot het bewijs van haar stelling dat de akte van 10 maart 2015 op 28 november 2017 is geregistreerd bij de Belastingdienst en de akte van 6 april 2016 op 23 mei 2016 is geregistreerd bij de Belastingdienst;
3.2.
bepaalt dat Loterijverlies bewijs kan bijbrengen door het horen als getuige van [B] en [A], die – indien mogelijk – de originelen van de stukken waarop hun naam vermeld staat (onderdeel 3 en 4 van productie 82) dienen mee te nemen naar hun verhoor;
3.3.
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord door de rechter-commissaris mr. L. Alwin op een door haar te bepalen dag en uur in een van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag;
3.4.
bepaalt dat partijen op de rol van 21 november 2018 hun verhinderdata en die van alle betrokkenen aan hun eigen zijde voor de periode januari t/m maart 2019 dienen door te geven, waarna dag en tijd van de verhoren zullen worden gepland;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L Alwin, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en mr. I.C.Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2018.