ECLI:NL:RBDHA:2018:16442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
NL18.14193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Roemenië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 4 april 2018 een asielaanvraag ingediend in Roemenië en op 17 mei 2018 stemden de Roemeense autoriteiten in met het verzoek om eiser terug te nemen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarbij hij aanvoert dat er geen geldig claimakkoord tot stand is gekomen, omdat Roemenië het terugnameverzoek op een andere wettelijke grond heeft geaccepteerd. De rechtbank oordeelt echter dat het feit dat Roemenië het verzoek op een andere grond heeft aanvaard, niet betekent dat er geen geldig claimakkoord is. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat eiser niet geschaad is in zijn verdediging en dat de overdracht aan Roemenië op basis van de Dublinverordening gerechtvaardigd is.

Daarnaast voert eiser aan dat er in Roemenië sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ernstige, structurele tekortkomingen zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser geen klachten heeft ingediend bij de Roemeense autoriteiten over de opvang en dat hij zich kan wenden tot de daartoe aangewezen instanties in Roemenië. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om eiser over te dragen aan Roemenië en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overdracht onredelijk maken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 4 april 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.14194, plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M. Timmer, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Abdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. Uit EURODAC is gebleken dat eiser op 23 februari 2018 in Roemenië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 4 april 2018 zijn de autoriteiten van Roemenië gevraagd eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Op 17 mei 2018 hebben de Roemeense autoriteiten ingestemd met dit verzoek op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, Vw. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
4. Eiser betwist het standpunt van verweerder dat sprake zou zijn van een claimakkoord. Daartoe voert eiser aan dat verweerder het terugnameverzoek heeft gebaseerd op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, Dublinverordening terwijl Roemenië het verzoek heeft aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Dublinverordening, derhalve een andere wettelijke grondslag dan de grondslag van het verzoek. Eiser merkt buitendien op dat nu Roemenië akkoord is gegaan met terugname op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Dublinverordening Roemenië de aanvraag van eiser zal behandelen als een herhaalde/opvolgende aanvraag met als gevolg dat als er geen nieuwe elementen zijn de aanvraag niet meer inhoudelijk wordt behandeld.
4.1
Niet in geschil is dat verweerder het terugnameverzoek kon baseren op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, Dublinverordening. Het feit dat Roemenië het terugnameverzoek op een andere grond heeft geaccepteerd maakt niet dat er geen geldig claimakkoord tot stand is gekomen. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt ter zitting is eiser daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Op grond van dit claimakkoord heeft verweerder mogen besluiten eiser met toepassing van de Dublinverordening aan Roemenië over te dragen. Met betrekking tot de stelling van eiser dat Roemenië de aanvraag van eiser zal aanmerken als een herhaalde aanvraag heeft verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat Roemenië eisers aanvraag zal beschouwen als een herhaalde aanvraag en daardoor niet zal toekomen aan een inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij in Roemenië nog niet is gehoord op zijn asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat er in Roemenië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een stuk van Project Refugees Network (PRN) over de situatie in Roemenië;
- een uitspraak van het Verwaltungsgericht Schwerin van 27 maart 2015;
- pagina 57 tot en met pagina 60 van het AIDA rapport uit 2018;
- vier pagina’s uit een rapport van Pro Asyl;
- vier pagina’s uit een AIDA rapport over opvangfaciliteiten in Roemenië.
Eiser brengt daarbij naar voren dat, anders dan in de bestreden beschikking wordt overwogen, bij het stuk van PRN wel degelijk de bronnen worden vermeld. Voorts wordt in de uitspraak van 27 maart 2015 verwezen naar onder meer een rapport van Pro Asyl waaruit blijkt dat de situatie in Roemenië niet in overeenstemming is met EU-maatstaven. Dit blijkt ook uit het overgelegde stuk van AIDA over de opvangfaciliteiten in Roemenië die onder de maat zijn. Uit de overgelegde pagina’s 57 tot en met 60 van het AIDA rapport blijkt dat indien eisers aanvraag in Roemenië als herhaalde aanvraag wordt behandeld er een risico bestaat dat het non refoulement verbod wordt overtreden. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
5.1
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen aanleiding is toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, Dublinverordening. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat de autoriteiten van Roemenië zich houden aan Verdragen en richtlijnen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er aldaar sprake is van ernstige, structurele tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat het stuk van de PRN niet is onderbouwd met bronvermelding. Wat betreft het beroep van eiser op de uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Schwerin van 27 maart 2015 overweegt de rechtbank dat een enkele verwijzing naar een uitspraak onvoldoende is om aan te nemen dat in Roemenië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij het risico loopt dat zijn asielaanvraag door de Roemeense autoriteiten als een herhaalde aanvraag zal worden beschouwd heeft verweerder ter zitting verwezen naar het door eiser overgelegde AIDA rapport. Daarin staat op pagina 57 vermeld: “…
the asylum procedure may be continued if the person makes an asylum claim within 9 months of the decision to close the file, issued in case of implicit withdrawal (…) “.Nog daargelaten hetgeen de rechtbank met betrekking tot de herhaalde aanvraag hiervoor onder 4.1 heeft overwogen, staat vast dat het dossier van eiser in Roemenië is gesloten omdat eiser daar is vertrokken en dat derhalve sprake is van een impliciete terugtrekking uit de procedure. Nu eiser op 23 februari 2018 in Roemenië een asielaanvraag heeft ingediend zijn ten tijde van het claimakkoord op 17 mei 2018 geen 9 maanden verstreken. Op grond hiervan heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen risico loopt op een schending van het verbod op refoulement aangezien. In het stuk van AIDA over opvangfaciliteiten staat weliswaar dat er sprake is van bepaalde obstakels bij de voedselvoorziening, de hygiëne en de activiteiten die asielzoekers kunnen verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee niet aannemelijk gemaakt dat in Roemenië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van opvangvoorzieningen die zo ernstig zijn dat die aan de overdracht van asielzoekers aan Roemenië in de weg moeten staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet weersproken dat hij geen beklag heeft gedaan bij de Roemeense autoriteiten over de gestelde ondermaatse opvang en de gezondheidszorg aldaar. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de daartoe aangewezen autoriteiten van Roemenië dan wel de geëigende instanties. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser getuigt van onevenredige hardheid.
6. Eiser voert verder aan dat ook al zou er geen sprake zijn van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen dan blijkt uit de overgelegde stukken dat de opvangvoorzieningen alwaar eiser na overdracht naar Roemenië terecht kan komen zodanig onder de maat zijn dat de omstandigheden in die voorzieningen vallen te kwalificeren als strijdig met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 4 Handvest EU. Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 inzake Tarakhel (nr. 29217/12) vloeit dan voort, hoewel bij eiser geen sprake is van kinderen, dat van verweerder mag worden verlangd dat alvorens hij overgaat tot overdracht naar Roemenië van de Roemeense autoriteiten de garantie krijgt dat de opvangvoorziening alwaar eiser na overdracht terecht komt niet onder de maat is.
6.1
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het beroep van eiser op het arrest Tarakhel niet kan slagen nu er geen sprake is van een vergelijkbare situatie. De zaak Tarakhel betrof immers een overdracht naar Italië van een echtpaar met zes kinderen waarover is geoordeeld door het EHRM dat kinderen specifieke behoeftes hebben en extreem kwetsbaar zijn. Eiser is niet aan te merken als kwetsbaar persoon in de zin van het arrest Tarakhel. Verweerder was dus niet gehouden om garanties te vragen bij de Roemeense autoriteiten
.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.