ECLI:NL:RBDHA:2018:16408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
C/09/560086 / KG ZA 18/968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van een in Duitsland opgelegde gevangenisstraf in Nederland; toepassing van WETS of WOTS

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een in Duitsland opgelegde gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden, die aan [eiser] is opgelegd door het Landgericht Frankfurt am Main op 21 februari 2012. Het vonnis is op 24 oktober 2012 onherroepelijk geworden. [eiser] heeft verzocht om de executie van de gevangenisstraf in Nederland te laten plaatsvinden, waarbij hij de toepassing van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) heeft gevraagd. De Nederlandse autoriteiten hebben echter de Duitse autoriteiten verzocht om een formeel verzoek tot strafoverdracht, en de verwachting was dat dit verzoek volgens de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) zou worden behandeld.

De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geoordeeld dat de WETS van toepassing is, omdat het verzoek om overname van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf dateert van 9 oktober 2017, en Duitsland op dat moment al aan de kaderbesluiten voldeed. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Staat der Nederlanden niet onrechtmatig heeft gehandeld door het verzoek van Duitsland te behandelen conform de WETS. De vordering van [eiser] om de WETS-procedure stop te zetten en de WOTS-procedure toe te passen, is afgewezen. [eiser] is veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.606,--.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/560086 / KG ZA 18/968
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2018
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.J.H. Kortz te Utrecht,
tegen:
de Staat der Nederlanden, meer specifiek het Ministerie van Justitie en Veiligheidte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. L. Sieverink te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 16 oktober 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij “Urteil” van het Landgericht Frankfurt am Main, Duitsland, van 21 februari 2012 (hierna: het vonnis) veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden (hierna: de gevangenisstraf). Het vonnis is op 24 oktober 2012 onherroepelijk geworden.
2.2.
Bij e-mail van 12 april 2017 heeft de (voormalige) advocaat van [eiser] bericht dat [eiser] de executie van de gevangenisstraf in Nederland wil ondergaan en heeft verzocht dat de Nederlandse autoriteiten bewerkstelligen dat de gevangenisstraf met toepassing van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS) wordt omgezet naar Nederland.
2.3.
De Nederlandse autoriteiten hebben de Duitse autoriteiten op 16 mei 2017 verzocht een formeel verzoek tot strafoverdracht toe te zenden. [eiser] is hierover op dezelfde datum geïnformeerd, waarbij hem tevens is medegedeeld dat de verwachting is dat het verzoek volgens de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) zal worden behandeld.
2.4.
Bij brief van 9 oktober 2017 hebben de Duitse autoriteiten onder verwijzing naar het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (hierna: het Kaderbesluit) verzocht de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf over te nemen.
2.5.
De bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 29 januari 2018 conform artikel 2:11, derde lid, WETS geoordeeld dat er geen gronden zijn om de erkenning van het vonnis te weigeren.
2.6.
Bij beslissing van 2 maart 2018 heeft de Minister voor Rechtsbescherming op grond van artikel 2:12, eerste lid, WETS beslist dat de gevangenisstraf volgens de bepalingen van de WETS in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd.
2.7.
Bij brief van 10 augustus 2018 is [eiser] opgeroepen om zich op 21 september 2018 te melden bij de Penitentiaire Inrichting te [locatie] . [eiser] heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
 te bepalen dat de in gang gezette WETS-procedure / executie wordt stopgezet en te bepalen dat [eiser] in aanmerking komt voor de omzettingsprocedure op grond van de WOTS en de WOTS-procedure van toepassing te verklaren;
 stopzetting van alle verdere executiemogelijkheden;
 veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Bij de overdracht van de executie van de gevangenisstraf is de WETS toegepast. Het Duitse vonnis is echter van eerdere datum dan het moment waarop de WETS in Nederland in werking is getreden, hetgeen betekent dat (omzettingsprocedure van de) WOTS moet worden toegepast op de overname van de gevangenisstraf. Toepassing van de WOTS is voor [eiser] gunstiger, omdat op grond van de WOTS in Nederland een nieuwe inhoudelijke behandeling kan plaatsvinden.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of in het kader van de overname van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf de WOTS of de WETS toegepast moet worden.
4.3.
Op grond van de WOTS kan een in het buitenland opgelegde gevangenisstraf onder de in die wet genoemde voorwaarden in Nederland ten uitvoer worden gelegd. De WOTS kent daarvoor twee procedures de omzettingsprocedure (waarbij de buitenlandse straf kan worden omgezet met toepassing van Nederlandse maatstaven) en de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging.
4.4.
Ook op grond van de WETS kan een in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU-lidstaat) opgelegde gevangenisstraf in Nederland ten uitvoer worden gelegd. De WETS is in werking getreden op 1 november 2012 en geeft uitvoering aan twee kaderbesluiten van de Raad van de Europese Unie (hierna: de kaderbesluiten), waaronder het Kaderbesluit. Uitgangspunt van de WETS (en het Kaderbesluit) is de verplichting om de in de andere EU-lidstaat opgelegde gevangenisstraf te erkennen en ongewijzigd ten uitvoer te leggen. Slechts in uitzonderingsgevallen (die in dit geval niet van toepassing zijn) wordt de gevangenisstraf bij strafovername op grond van de WETS aangepast. De WETS vervangt in relatie met de EU-lidstaten die de maatregelen hebben getroffen die nodig zijn om te voldoen aan de kaderbesluiten de WOTS. Voor zover en voor zolang andere EU-lidstaten nog niet voldoen aan de kaderbesluiten blijft in relatie tot die lidstaten (ingevolge artikel 5:2, lid 2 WOTS) bij tenuitvoerlegging in Nederland van een die lidstaat opgelegde gevangenisstraf de WOTS van toepassing.
4.5.
In artikel 28 van het Kaderbesluit is een overgangsbepaling neergelegd, waarin is bepaald in welke gevallen de op het Kaderbesluit gebaseerde nationale wettelijke regeling (in Nederland: de WETS) van toepassing is. Conform lid 1 van dit artikel moeten
verzoekenom tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf in een andere lidstaat die zijn ontvangen
voor5 december 2011 worden behandeld volgens de “oude” regelgeving (in Nederland: de WOTS).
Verzoekenontvangen
na5 december 2011 moeten worden behandeld conform de op het Kaderbesluit gebaseerde regelgeving (in Nederland: de WETS). Uit dit artikel volgt, zoals de Staat terecht stelt, dat bij de beantwoording van de vraag of de (op het Kaderbesluit gebaseerde) WETS van toepassing is, de datum waarop op grond van het Kaderbesluit een verzoek tot overname van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf is gedaan doorslaggevend is. Dit kan anders zijn als lidstaten, conform artikel 28 lid 2 Kaderbesluit, een verklaring hebben afgelegd op grond waarvan het Kaderbesluit toepassing mist voor rechterlijke uitspraken die voor 5 december 2011 onherroepelijk zijn geworden. Nederland heeft zo’n verklaring afgelegd, zodat op verzoeken met betrekking tot overname van een gevangenisstraf opgelegd in een vonnis dat voor 5 december 2011 onherroepelijk is geworden de WOTS van toepassing is (zie in dit verband ook het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 januari 2017 (C-582/15, ECLI:EU:C:2017:37)).
4.6.
Aangezien het vonnis waarin aan [eiser] een gevangenisstraf is opgelegd op 24 oktober 2012 onherroepelijk is geworden is de uitzonderingsbepaling van artikel 28 lid 2 Kaderbesluit op de overname van de tenuitvoerlegging van de in het vonnis opgelegde gevangenisstraf niet van toepassing. Omdat Duitsland op 25 juli 2015 de maatregelen heeft getroffen om aan de kaderbesluiten te voldoen en het verzoek om overname van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf dateert van 9 oktober 2017 is op dat verzoek de WETS (zie artikel 5:2 WETS) van toepassing. Dat door Nederland en Duitsland op de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden nog niet alle maatregelen waren getroffen om aan het Kaderbesluit te voldoen maakt dat – anders dan [eiser] stelt – niet anders, nu, zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, de datum van het verzoek op grond van het Kaderbesluit bij de beantwoording van de vraag of de WETS of de WOTS van toepassing is, doorslaggevend is.
4.7.
Slotsom van het vorenstaande is dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld door het verzoek van Duitsland om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te behandelen conform de WETS. De vordering van [eiser] zal reeds daarom worden afgewezen. De vraag of bij toepassing van de WOTS de omzettingsprocedure – in plaats van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging – zou moeten worden gebruikt (waar [eiser] van uit gaat en wat de Staat gemotiveerd heeft betwist) kan verder onbesproken blijven.
4.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.606,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.
idt