ECLI:NL:RBDHA:2018:16403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
C/09/514501 / HA ZA 16-819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel van een vonnis in een civiele procedure met betrekking tot schadevergoeding en eigendomsvraag

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. van der Marel, de rechtbank verzocht om het vonnis van 18 april 2018 aan te vullen. Dit verzoek is gedaan via fax op 19 april 2018, waarbij eiser stelde dat de weg naar de schadestaatprocedure open moest worden gesteld. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.M.C. Neuteboom-Klink, heeft in een e-mail van 4 mei 2018 aangegeven dat er geen aanleiding is om het verzoek in te willigen, omdat de rechtbank in het eerdere vonnis expliciet op het gevorderde heeft beslist.

De rechtbank heeft het verzoek van eiser opgevat als een verzoek tot verbetering van het vonnis op basis van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiser heeft aangevoerd dat hij schadevergoeding heeft gevorderd en dat in het vonnis van 18 april 2018 is geoordeeld dat de Staat aansprakelijk is, maar dat de eigendom van de vissen niet is vastgesteld. Eiser verzocht om het vonnis aan te vullen zodat de eigendomsvraag in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen, wat zou kunnen voorkomen dat hij hoger beroep moet instellen.

De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure, aangezien eiser in een eerder tussenvonnis de gelegenheid heeft gekregen om zijn schadeposten nader te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de afgevoerde koi karpers eigendom van eiser waren, en dat er dus geen schade is geleden. De rechtbank heeft het verzoek tot aanvulling of verbetering van het vonnis afgewezen, en het vonnis is op 1 augustus 2018 openbaar uitgesproken door mr. B. Meijer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/514501 / HA ZA 16-819
Vonnis van 1 augustus 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon de STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag
gedaagde,
advocaat mr. G.M.C. Neuteboom-Klink te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1.Het verzoek tot verbetering

1.1.
Bij fax van 19 april 2018 heeft [eiser] de rechtbank verzocht om het op 18 april 2018 gewezen vonnis in deze zaak aan te vullen in die zin dat de weg naar de schadestaatprocedure wordt opengesteld, zoals ook gevorderd onder II van het petitum.
1.2
De Staat heeft zich bij e-mail van 4 mei 2018 over dit verzoek uitgelaten. De Staat stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om het verzoek in te willigen, omdat de rechtbank in het vonnis van 18 april 2018 expliciet op het onder II gevorderde heeft beslist.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) de rechter te allen tijde op verzoek van een partij of ambsthalve in zijn vonnis een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent verbetert. De rechtbank vat het verzoek van [eiser] op als een verzoek tot verbetering van het vonnis als bedoeld in dit artikel.
2.2.
[eiser] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij schadevergoeding heeft gevorderd en dat in het vonnis van 18 april 2018 – zakelijk gesteld– is geoordeeld dat de Staat aansprakelijk is, maar dat de eigendom van de vissen niet is komen vast te staan. [eiser] verzoekt om het vonnis aan te vullen in die zin dat de weg naar de schadestaat wordt opengesteld, conform het onder II gevorderde. Op die wijze zou kunnen worden afgezien van een hoger beroep, omdat de eigendomsvraag in dat geval ook in de schadestaatprocedure aan de ore kan worden gesteld.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Onder 2.11 van het vonnis van 18 april 2018 is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de 512 afgevoerde koi karpers ten tijde van de afvoer eigendom van [eiser] waren en dat dus niet is komen vast te staan dat [eiser] in zijn privé vermogen ter zake schade heeft geleden. Voorts is overwogen: “
Gelet op de mogelijkheid tot bewijslevering die [eiser] in het tussenvonnis van 15 november 2017 is geboden, ziet de rechtbank geen aanleiding tot verwijzing naar de schadestaatprocedure.”.
Verder is onder 2.19 overwogen
: “Nu [eiser] in het tussenvonnis van 15 november 2017 in de gelegenheid is gesteld de door hem gestelde schadeposten nader te onderbouwen en de rechtbank deze schadeposten inhoudelijk heeft beoordeeld, ziet de rechtbank geen aanleiding meer voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Gelet op het voorgaande zullen de overige vorderingen van [eiser] worden afgewezen.”
2.4.
In het dictum is onder 3.1 voor recht verklaard dat de Staat op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden materiële schade ten gevolge van het toepassen van spoedeisende bestuursdwang. Onder 3.2 is neergelegd dat de rechtbank de vorderingen voor het overige afwijst.
2.5.
Zoals blijkt uit voorgaande heeft de rechtbank in het vonnis van 18 april 2018 een beslissing genomen op de onder II gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure en deze vordering afgewezen. Deze beslissing sluit aan op hetgeen onder 2.11 en 2.19 over de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure is overwogen. Van een kennelijke schrijffout of andere kennelijk fout die zich voor eenvoudig herstel leent is dan ook geen sprake.
2.6.
Het verzoek tot aanvulling dan wel verbetering van het vonnis wordt gelet op het voorgaande afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot aanvulling dan wel verbetering van het vonnis van 18 april 2018 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2018.