In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. van der Marel, de rechtbank verzocht om het vonnis van 18 april 2018 aan te vullen. Dit verzoek is gedaan via fax op 19 april 2018, waarbij eiser stelde dat de weg naar de schadestaatprocedure open moest worden gesteld. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.M.C. Neuteboom-Klink, heeft in een e-mail van 4 mei 2018 aangegeven dat er geen aanleiding is om het verzoek in te willigen, omdat de rechtbank in het eerdere vonnis expliciet op het gevorderde heeft beslist.
De rechtbank heeft het verzoek van eiser opgevat als een verzoek tot verbetering van het vonnis op basis van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiser heeft aangevoerd dat hij schadevergoeding heeft gevorderd en dat in het vonnis van 18 april 2018 is geoordeeld dat de Staat aansprakelijk is, maar dat de eigendom van de vissen niet is vastgesteld. Eiser verzocht om het vonnis aan te vullen zodat de eigendomsvraag in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen, wat zou kunnen voorkomen dat hij hoger beroep moet instellen.
De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure, aangezien eiser in een eerder tussenvonnis de gelegenheid heeft gekregen om zijn schadeposten nader te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de afgevoerde koi karpers eigendom van eiser waren, en dat er dus geen schade is geleden. De rechtbank heeft het verzoek tot aanvulling of verbetering van het vonnis afgewezen, en het vonnis is op 1 augustus 2018 openbaar uitgesproken door mr. B. Meijer.