In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Eritrese vrouw, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag dateert van 18 december 2015 en werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had de aanvraag ingediend via haar referent, die haar echtgenoot zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door geen interview met identificerende vragen aan eiseres aan te bieden, wat volgens de geldende werkinstructie 2014/9 wel had gemoeten. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiseres niet in aanmerking komt voor de mvv, en dat de overgelegde documenten door eiseres niet als substantieel bewijs zijn erkend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed.