Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.[verweerder sub 1],
[verweerder sub 2],
[verweerder sub 3],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin [verzoekster] een billijke vergoeding verzocht op grond van een vermeende schending van het opzegverbod wegens ziekte. [verzoekster], geboren in 1957, was sinds 30 december 2014 in dienst bij [verweerder] als medewerkster telefonische verkoop. Na een ziekmelding op 28 februari 2018, heeft [verweerder] op 14 maart 2018 de arbeidsovereenkomst opgezegd, wat [verzoekster] betwistte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] op 14 en 15 maart 2018 op het werk is verschenen en dat er onvoldoende bewijs was dat zij op die dagen ziek was. De rechter oordeelde dat [verweerder] niet in strijd met het opzegverbod heeft gehandeld, omdat [verzoekster] zich op 13 maart 2018 beter had gemeld en op 14 maart 2018 weer aan het werk was gegaan. De verzoeken van [verzoekster] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.